Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig
(1997)–Paul Luykx, Pim Slot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De eigen waarde van de vrouw
| |
[pagina 90]
| |
duidelijke manifestaties van de feministes in de kiesrechtstrijd en in de jaren zeventig. Van een eenduidige vrouwenbeweging was gedurende de ‘lange jaren vijftig’ eigenlijk geen sprake. De vrouwenorganisaties, want daarover hebben we het, waren veelvormig en versnipperd, elk met haar eigen levensbeschouwelijke achtergrond en specifieke doeleinden, ingebed in de verzuilde maatschappelijke structuur van het naoorlogse Nederland. Toch vonden er veranderingen in de Nederlandse samenleving plaats die een beschouwing van de activiteiten van de vrouwen zinvol maken. In meer algemene zin was er het proces van modernisering van de Nederlandse economie en de daarmee gepaard gaande metamorfose van het culturele en normatieve klimaat. Meer specifiek vond in de naoorlogse jaren een bezinning op de positie van de vrouw plaats, zowel in haar ‘traditionele’ element, het gezin, als in de samenleving als geheel. Het aantal publikaties en bijeenkomsten over vrouw en gezin was groter dan ooit.Ga naar voetnoot3 Bovendien is het beeld van fragmentatie en herzuiling niet geheel accuraat. Ondanks de enorme verscheidenheid zijn er succesvolle pogingen ondernomen om tot een gemeenschappelijke behartiging van vrouwenbelangen te komen. Een van de uitingen van dit streven was de oprichting van het NVC. Het functioneerde als overlegorgaan van de voorzitsters van de belangrijkste vrouwenorganisaties en was gedurende vele jaren het aanspreekpunt voor de regering in ‘vrouwenzaken’. Sleutelfiguur in het NVC was Marie Anne Tellegen (1893-1976). Zij is wellicht niet in de eerste plaats bekend geworden om haar activiteiten in het belang van de vrouw, maar als directeur van het Kabinet der Koningin. In de periode dat zij deze hoge ambtelijke post bekleedde, was zij echter tevens presidente van het NVC, waarvan zij in de Tweede Wereldoorlog één van de oprichters was. De geschiedenis en werkwijze van het Comité stellen ons in de gelegenheid de ontwikkelingen in en het gedachtengoed van de ‘vrouwenbeweging’ in de jaren vijftig nader te beschouwen. | |
Oorlog en doorbraakOp initiatief van Jane de Iongh, voorzitster van het vlak voor de oorlog opgerichte Korps Vrouwelijke Vrijwilligers, kwamen in de loop van 1943 kleine groepen vrouwen bijeen. Vaak ontmoetten zij elkaar in het huis van Marie Anne Tellegen aan de Maliebaan in Utrecht en spraken over de toekomst en over de rol van de vrouw in een bevrijd Nederland. Hoewel veel vrouwenorganisaties in de eerste jaren van de oorlog hadden opgehouden te functioneren, waren de vrouwen uitgenodigd op grond van hun voorzitterschap vóór de oorlog van een van de landelijke organisaties, zoals de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen, de Rooms-Ka- | |
[pagina 91]
| |
tholieke Vrouwenbond en de Soroptimisten. Tellegen, die in het verzet actief was, nam aan de bijeenkomsten deel als voormalig presidente van de Vereniging voor Vrouwen met Academische Opleiding (VVAO), die in 1942 op haar initiatief was opgeheven. Een van de aanwezigen op de Maliebaan beschreef haar aldus: ‘Zij was een imposante figuur, en hoewel er in het Vrouwencomité echt sterke vrouwen zaten, domineerde zij en gaf als vanzelfsprekend de leiding.’Ga naar voetnoot4 Onder de vrouwen leefde sterk het idee dat zij een maatschappelijke taak hadden in de wederopbouw van Nederland. Hieraan ten grondslag lagen denkbeelden van vrouwelijke solidariteit, maar ook van complementariteit van man en vrouw. Het aandeel van vrouwen in de reconstructie moest komen vanuit hun eigen aard en ervaringen. Het landsbelang oversteeg de onderlinge verschillen tussen de vrouwen, die ervan overtuigd waren dat zij als vrouwen bewust en collectief naar buiten moesten treden. Zoals een notitie het verwoordt: ‘Men weet, dat de vrouwen van Nederland dan niet langer gescheiden willen optrekken. Er is een diep besef, dat alle krachten gebundeld zullen moeten worden. Terwille van het vaderland, dat de vrouwen nodig heeft en terwille van de vrouwen zelf in de evoluerende maatschappij.’Ga naar voetnoot5 In de maanden van eind 1943 en de eerste helft van 1944 voerden de vrouwen beraadslagingen die leidden tot de oprichting van het Nederlandse Vrouwen Comité. In het najaar van 1944 werd met hulp van het Vaderlands Comité - via contacten die Tellegen in het verzet had - een telegram naar Londen gestuurd waarin het NVC zichzelf aan de regering in ballingschap bekend maakte: ‘Er heeft zich in Nederland gevormd het Nederlandseh Vrouwencomité, waarin zitting hebben vooraanstaande figuren uit alle groote vrouwenorganisaties, die in Mei 1940 bestonden, en dat de voor de vrouwen belangrijke problemen bespreekt. Tezijner tijd wil het zich tot de gezamenlijke Ned. vrouwen wenden en de regeering desgewenscht van advies dienen.’Ga naar voetnoot6 Vlak na de bevrijding presenteerde het Comité zich met een manifest aan de buitenwereld. De vrouwen verwachtten dat het op alle voorpagina's van de dagbladen zou verschijnen, maar het manifest kreeg niet de aandacht waarop ze hadden gehoopt. Het archief van het NVC bevat er nog slechts een doorslagje van. De tekst van het manifest, geschreven door Jkvr. C.M. van Asch van Wijck, wilde vrouwen bewust maken van hun taak in de opbouw van de Nederlandse samenleving: ‘Thans zijn wij vrij, maar de tijd van rust is nog niet aangebroken. Ook de vrouwen en | |
[pagina 92]
| |
meisjes van Nederland zullen al haar krachten moeten geven voor het herstel van ons volk. ... Bij het volbrengen van dezen plicht zal het ons duidelijker worden dan ooit te voren, dat de vrouw een taak heeft, niet alleen binnen den kring van het gezinsleven, maar ook in de maatschappij en staat.’Ga naar voetnoot7 De verplichting een maatschappelijke inspanning te leveren gaf volgens het NVC een gemeenschappelijk doel aan vrouwen, dat de levensbeschouwelijke verschillen oversteeg. De ervaringen in de Tweede Wereldoorlog zijn, volgens een bepaalde visie, aanleiding voor de vrouwen geweest om een nieuwe maatschappelijke rol voor zichzelf te formuleren, een proces dat ook wel de ‘nationalisering van vrouwen’ is genoemd.Ga naar voetnoot8 Het is echter de vraag of de oorlog de enige en beslissende catalysator van een nationaal vrouw-zijn was. Uitingen van een streven naar een grotere maatschappelijke participatie van vrouwen waren ook vlak vóór de oorlog al zichtbaar. Jane de Iongh had in 1938 het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers opgericht met het doel ‘[b]ij de Nederlandsche vrouw het bewustzijn van haar plichten tegenover de gemeenschap te versterken’. Vrouwen zouden maatschappelijke diensten (die buiten het gezin lagen) moeten verlenen en zich ontwikkelen tot ‘volwaardige staatsburgeressen’. Ook in De Ionghs filosofie maakte de ongelijkheid tussen man en vrouw een maatschappelijke inbreng van vrouwen noodzakelijk. De wereld had een vrouwelijke pool al lang genoeg ontbeerd.Ga naar voetnoot9 Een ‘nationaal vrouwbeeld’ stoelde op een veel langere traditie en werd slechts onder de extreme omstandigheden van crisis en oorlog gemobiliseerd.Ga naar voetnoot10 Het gevoel van een nationale, vrouwelijke verantwoordelijkheid kreeg vlak na de oorlog een grote draagwijdte en bleef niet beperkt tot het groepje van De Iongh en Tellegen. Een bekende vertegenwoordigster van dat idee was ook Mies Boissevain-van Lennep, verzetsvrouw, die in de naoorlogse jaren vele pogingen ondernam om de maatschappelijke en politieke betrokkenheid van vrouwen te vergroten. Haar initiatieven leidden niet alleen tot de creatie van de nationale feestrok, hèt vrouwelijke symbool van de wederopbouw, maar ook tot de oprichting van een vrouwenpartij, Praktisch Beleid, die slechts een kort bestaan had.Ga naar voetnoot11 Voor Tellegen was het van groot belang dat het NVC representatief was voor de Nederlandse vrouw. Alle grote stromingen in de samenleving trachtte zij in het Comité bijeen te brengen. Een uitzondering vormden de politieke vrouwenorgani- | |
[pagina 93]
| |
saties, die van lidmaatschap waren uitgesloten omdat zij hun politieke loyaliteit boven het gemeenschappelijk vrouwenbelang konden stellen. Desondanks stond Tellegen erop de socialistische vrouwenorganisatie, de Sociaal-Democratische Vrouwenbond, bij de bundeling te betrekken. Zij rechtvaardigde deze uitzondering later met de woorden: ‘... de socialisten waren ook een bepaalde maatschappelijke groep. Zij waren niet alleen politiek, en zeker niet die vrouwen.’Ga naar voetnoot12 Een achterliggende gedachte was dat Tellegen streefde naar een evenwichtige en brede vertegenwoordiging van de zuilen, en de socialistische vrouwen beschikten alleen over een politieke vereniging.Ga naar voetnoot13 Tellegen was zó strikt in haar voornemen om het gehele maatschappelijke gamma in het NVC vertegenwoordigd te zien, dat zij in 1946 geen bezwaren had tegen het lidmaatschap van de ‘Algemeen Nederlandsche Vrouwenbonden’ (later verenigd in de Nederlandse Vrouwenbeweging), volgens sommigen een communistische mantelorganisatie. Bij enkele confessionele organisaties bestonden echter grote bezwaren tegen het opnemen van (vermeende) communistische vrouwenorganisaties, zodat de aanvragen, ondanks het pleidooi van Tellegen, werden afgewezen.Ga naar voetnoot14 In zijn ontstaan en werkwijze was het NVC een nieuw fenomeen. De directe aanleiding tot de oprichting, het gevoel dat een aantal zaken voor de vrouw anders en beter geregeld dienden te worden dan vóór de oorlog, en de behoefte de vrouwenstem gemeenschappelijk ten gehore te brengen, deden voor het eerst een ‘politiek neutrale’ overkoepeling van vrouwenbelangen ontstaan. Weliswaar bestond al sinds 1898 een samenwerkingsverband van organisaties: de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR). Met de oprichting van het NVC werd de NVR in zekere zin genegeerd en er werd in zijn kring begrijpelijkerwijze geprikkeld gereageerd op de activiteiten van het NVC. Volgens Tellegen was de NVR echter niet meegegroeid met de ontwikkelingen van het vrouwelijke verenigingsleven. Aan een nieuwe overkoepeling was behoefte: de NVR miste elan en was niet in staat namens alle Nederlandse vrouwen op te treden, onder andere doordat confessionele en sociaal-democratische leden in de Raad ontbraken.Ga naar voetnoot15 Voor de NVR zat er niets anders op dan als gewoon lid tot het NVC toe te treden. | |
Het Nederlandse Vrouwen ComitéHet Comité leek met name in de naoorlogse jaren haar ambitieuze doelstelling waar te maken. Het werd ‘het adres voor de Regering en voor anderen, die zich tot de Nederlandse vrouwenwereld wilden richten’.Ga naar voetnoot16 Het NVC kreeg in de relatief open sfeer kort na de bevrijding gemakkelijk toegang tot regeringskringen. In de | |
[pagina 94]
| |
eerste maanden na de oorlog ontving minister-president W. Schermerhorn tot tweemaal toe vertegenwoordigsters van het NVC. In juli 1945 werden Tellegen, Van Asch van Wijck en A.E. Ribbius Peletier in de gelegenheid gesteld om hun zaak voor ‘bescherming van meisjes in dienstverband’ in een commissie uit de ministerraad te bepleiten. In de begindagen van augustus ontving Koningin Wilhelmina alle leden van het NVC op de thee in haar tijdelijk verblijf in Apeldoorn. Op succesvolle wijze wist het NVC voet aan de grond te krijgen bij de regering en een zekere autoriteit te verwerven. Tellegen zei daar later over: ‘De ministers in die tijd hadden het reusachtig moeilijk, zij wilden best een beetje geholpen worden. Wij hadden overal entree.’Ga naar voetnoot17 Tellegen werd, tot haar eigen verbazing, in oktober 1945 door Koningin Wilhelmina benoemd tot directeur (niet ‘directrice’) van het Kabinet der Koningin. De benoeming had met alleen met haar verzetsverleden, maar zeker ook met haar ‘vrouwendingen’, zoals ze het noemde, te maken.Ga naar voetnoot18 Koningin Wilhelmina hechtte waarde aan de vrouwelijke stem in politiek en bestuur, en benoemde, geïnspireerd door de geest van vernieuwing na de oorlog, meerdere vrouwen. Tellegens aantreden als directeur van het Kabinet was voor de effectiviteit van het NVC van grote betekenis. Door haar dagelijkse omgang met ministers en hoge ambtenaren bracht Tellegen een essentiële verbinding tot stand met de hoge politieke en ambtelijke kringen, hetgeen een van de sterkste punten van het NVC zou blijken te zijn. Doordat de belangrijkste organisaties bij het Comité waren aangesloten, kon het zich opwerpen als spreekbuis van alle (georganiseerde) vrouwen in Nederland. Het NVC formuleerde zijn doelstelling aldus: ‘... om in het algemeen maatschappelijk belang het saamhorigheidsgevoel der Nederlandse vrouw te versterken en in haar het begrip van eigenwaarde te wekken en aan te kweken. Het tracht dit doel te bereiken door: 1e het bespreken van vraagstukken die de vrouwen gemeenschappelijk aangaan; 2e naar buiten op te treden waar dit mogelijk en geboden is’.Ga naar voetnoot19 De voorzitters van aanvankelijk zo'n twaalf verenigingen kwamen eens per maand bijeen. De groep werd opzettelijk klein gehouden, zodat het NVC in staat was snel en effectief te opereren, en het gemakkelijker was een gemeenschappelijke noemer te vinden. Tellegen was ervan overtuigd dat een gezamenlijke actie van vrouwen van alle richtingen meer indruk op de autoriteiten maakte dan een verzoek dat slechts door een deel van de organisaties werd gesteund. De verscheidenheid behoefde de samenwerking van vrouwen niet te verzwakken, maar was juist een verrijkend element.Ga naar voetnoot20 De geringe omvang bepaalde ook het informele karakter van het Comité. Er werd na verloop van enige tijd een bezoldigde secretaresse aan- | |
[pagina 95]
| |
gesteld, maar verder ging de organisatie niet; er werden geen statuten of huishoudelijk reglement opgesteld. De verenigingen betaalden contributie, 25 gulden per jaar. Bovendien kreeg het NVC in 1948 een schenking van Koningin Wilhelmina in de vorm van het batig saldo van de tentoonstelling ‘De Nederlandse Vrouw 1898-1948’, die was georganiseerd ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de koningin. De schenking, een bedrag van tweehonderdduizend gulden, stelde het NVC in staat om ook zelf commissies in te stellen. De koningin gaf duidelijk blijk van het belang dat zij hechtte aan een maatschappelijke inbreng van de vrouw in een herrijzend Nederland. | |
Het reveil der vrouwenHet NVC lijkt op het eerste gezicht een produkt van de ‘doorbraak-gedachte’. In de oorlogsjaren ontstaan, was het er duidelijk op gericht een bijdrage te leveren aan de opbouw van een nieuwe samenleving, waarin de bijdrage van de vrouw een nadrukkelijk eigen plaats moest hebben. ‘Doorbraak’ is echter niet het juiste begrip: de vernieuwing had vooral betrekking op het gezamenlijke optreden van vrouwen, niet op het ontkennen of negeren van levensbeschouwelijke verschillen. Met klem werd het recht op afwijkende opinies verzekerd. De verschillen mochten, in theorie althans, een gemeenschappelijk standpunt of handelen niet in de weg staan. Maar behalve in de erkenning en bevestiging van de verzuilde orde bestond een duidelijke continuïteit met de vooroorlogse situatie in de personele bezetting. Veel vrouwen die zitting hadden in het Comité hadden hun sporen reeds in de jaren dertig in vrouwenorganisaties verdiend. In de oorlogsjaren werd op deze kennissenkring voortgebouwd. Vervolgens was één van de belangrijkste punten van discussie in de vrouwenorganisaties en ook van het NVC gedurende de eerste jaren na de oorlog - de arbeid van de gehuwde vrouw - een probleem dat al in de jaren dertig de vrouwenorganisaties tot gezamenlijk optreden had gebracht. De acties tegen de overheidsmaatregelen om de arbeid van de gehuwde vrouw te beperken, betekenden een heropleving van de vrouwenbeweging, die sinds de kiesrechtstrijd enigszins aan kracht had ingeboet. Een groot aantal vrouwenorganisaties was bereid een gezamenlijk protest aan te tekenen tegen de discriminerende wetgeving. Het vrouwennetwerk dat toen tot stand kwam, is van groot belang geweest voor de ontwikkeling van de vrouwenbeweging. Twee decennia lang heeft deze generatie vrouwen de ‘vrouwenbeweging’ gedomineerd. De vrouwen kenden elkaar voornamelijk van hun activiteiten voor het Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw, oftewel ‘het comité-met-de-lange-naam’, dat in januari 1935 was opgericht. Twee vooraanstaande organisaties traden niet toe: de Rooms-Katholieke en de Christen Vrouwenbond.Ga naar voetnoot21 Tellegen, die namens de VVAO enkele vergaderingen van het comité presideerde, werd in maart 1935 door het Algemeen Handelsblad geïnterviewd. ‘Het nadeel | |
[pagina 96]
| |
van de huidige vrouwen-generatie is geweest, dat zij alles heeft gekregen, zonder dat zij ervoor behoefde te vechten’, betoogde zij bij die gelegenheid. Nu dreigden de vrouwen de verworven rechten te verliezen en was er langzamerhand sprake van een ‘réveil der vrouwen’.Ga naar voetnoot22 De protesten verscherpten zich en de contacten werden nog intensiever toen de minister van sociale zaken, de rooms-katholieke C.P.M. Romme, in december 1937 een voorontwerp van wet indiende bij de Hoge Raad van Arbeid waarin betaalde arbeid door een gehuwde vrouw verboden werd. De acties tegen het ontwerp culmineerden in een massale protestbijeenkomst in het Amsterdamse Concertgebouw op 7 februari 1938. Teilegen zat de bijeenkomst voor. W.H. Posthumus-van der Goot, een van de oprichters van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV), noemde de bijeenkomst in De Groene Amsterdammer een ‘mijlpaal in de Nederlandsche vrouwenbeweging’.Ga naar voetnoot23 Het voorontwerp van wet werd door een negatief advies van de Hoge Raad van Arbeid nooit bij de Staten-Generaal ingediend. Het CVVAV was een eerste aanzet tot een brede samenwerking van vrouwen. Er was een nieuwe generatie, goed opgeleide vrouwen aan het woord gekomen, die na de oorlog leiding zouden blijven geven aan de vrouwenbeweging. | |
Het NVC en de arbeid van de vrouwVolgens freule Wttewaal-van Stoetwegen, die namens de Christen Vrouwenbond in de oorlogsjaren aan de bijeenkomsten van het NVC deelnam, was Tellegen ‘haar tijd ver vooruit, zij besprak met ons de vrouwenarbeid en wat er nog allemaal moest gebeuren aan de emancipatie van de vrouw na de oorlog. Zo kwamen wij tot conclusies inzake de positie van de gehuwde ambtenares en dergelijk hete hangijzers waarop ik en sommige anderen zeiden: “kunnen we dat wel aan onze leden verkopen?”.’Ga naar voetnoot24 De kwestie van de buitenshuis werkende vrouw was prominent op de agenda van het NVC. Die aandacht was begrijpelijk: aan de ene kant was duidelijk dat de wederopbouw van Nederland alleen met behulp van vrouwelijke arbeid kon geschieden. Daarnaast was de wetgeving die de huwende ambtenares achterstelde, en waartegen de vrouwen in de jaren vóór de oorlog hadden geprotesteerd, nog steeds van kracht. Al spoedig na de oorlog kwam het NVC met een beginselverklaring die het individuele recht van de vrouw op ontplooiing sterk benadrukte: ‘Het Nederlands Vrouwencomité gaat uit van het beginsel dat de vrouw vrij moet zijn in de keuze van haar beroep binnen de grenzen van haar aanleg en persoonlijkheid. Het is onjuist de vrouwenarbeid op grond van opvattingen over aard en wezen der vrouw tot bepaalde gebieden te beperken. Binnen de grenzen van het redelijke behoort iedere vrouw vrij te zijn in het kiezen van een beroep en het verrichten van beroepsarbeid. Dit is geen eenzijdig egoïsme, maar algemeen maatschappelijk belang.’Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 97]
| |
De maatschappelijke taak van de vrouwen werd gekoppeld aan het individuele recht van de vrouw op beroepsarbeid. De redenering werd ook hier gevolgd dat hun eigen aard en ervaringen de inbreng van vrouwen noodzakelijk maakte. De kwestie van arbeid door de gehuwde vrouw was tevens de voornaamste splijtzwam in het NVC. Van meet af bestond verschil van mening over de wenselijkheid en omvang van bezoldigde arbeid. In dezelfde beginselverklaring werd gesteld dat de belangrijkste taak van de gehuwde vrouw in het gezin lag. Desondanks waren wettelijke bepalingen tegen vrouwenarbeid ‘nodig noch gewenst’.Ga naar voetnoot26 Dit bleek het krachtigste standpunt waartoe de gezamenlijke deelnemers aan het NVC-overleg konden komen. Zodra sommige leden meer gerichte actie of concrete aanbevelingen wensten, raakten de stemmen verdeeld. Bovendien verliep het getij geleidelijk naarmate de oorlogsjaren verderaf kwamen te liggen. Ondanks de interne verschillen in opvatting beheersten discussies over arbeid en aanverwante zaken de vergaderingen van het NVC. In die eerste jaren na de oorlog nam het Comité verschillende initiatieven op het gebied van vrouwenarbeid. Zo richtte het een Commissie van Advies voor de Arbeid van Vrouwen en Meisjes op. Vlak na de bevrijding heeft men getracht een zogenaamd ‘vrouwensecretariaat’ van de grond te krijgen, waar informatie over arbeid en rechtspositie van de vrouw zou worden verzameld. Lange tijd voerden de vrouwen hierover in het NVC gesprekken, maar tot uitvoering kwam het niet. Voor dit initiatief was niet genoeg draagvlak bij de afzonderlijke organisaties voor medewerking en financiering. Ook werd het verzet tegen de beperkende wetgeving nieuw leven ingeblazen. Op grond van artikel 97 van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement kon de overheid nog steeds huwende en gehuwde ambtenaressen ontslaan. In reactie op een ministeriële circulaire werd in 1946 aan de minister van binnenlandse zaken geschreven dat het NVC ‘het onjuist vindt, dat de uitsluiting op principiële gronden van de vrouw uit het arbeidsproces steeds afhankelijk is van fluctuaties op de arbeidsmarkt’.Ga naar voetnoot27 In 1947 werd het vooroorlogse CWAV met steun van onder andere het NVC heropgericht. Toch heeft het NVC op dit terrein niet veel kunnen uitrichten. De wankele eensgezindheid over het precaire onderwerp hield niet lang stand.Ga naar voetnoot28 Op een vergadering in oktober 1948 deelde mevrouw Knoppers-Valkenier namens de Nederlandse Christen Vrouwenbond mee dat haar vereniging het werk van de gehuwde ambtenares onverenigbaar vond met haar gezinstaak en derhalve ‘beperkende bepalingen van overheidswege juist acht’. Voor de overige leden van het Comité was dit een diepe teleurstelling omdat het, gezien het uitgangspunt alleen eensgezind op te treden, nu geen actie meer kon ondernemen.Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 98]
| |
In verschillende commissies hebben NVC-vrouwen zich toch bemoeid met de kwestie van de gehuwde ambtenares. Het NVC droeg in 1949 twee vrouwen voor ten behoeve van een commissie van Binnenlandse Zaken die dit vraagstuk moest bestuderen. J. Zeelenberg en M. Klompé namen daarin zitting. De commissie deed er wegens interne verdeeldheid drie jaar over om met een compromis-voorstel te komen.Ga naar voetnoot30 Ook het Centrum voor Staatkundige Vorming, dat aan de KVP gelieerd was, stelde een onderzoek in onder leiding van Maria van Nispen tot Sevenaer-Jkvr. Ruys de Beerenbrouck, die ook in het NVC zitting had.Ga naar voetnoot31 Ook in deze commissie kon men slechts met de grootst mogelijke moeite tot een gezamenlijke rapportage komen. Ondanks de voortvarende start was voor het NVC geen spilfunctie in deze kwestie weggelegd. In de jaren 1952 tot 1955 werd in de vergaderingen van het NVC nauwelijks meer over de zaak gesproken. Aan de strijd over de beperkende wetgeving kwam in het laatste jaar een einde met het aannemen in de Tweede Kamer van de beroemde motie-Tendeloo. Maar ook over de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, een belangrijke wetswijziging die in 1957 tot stand kwam, was het NVC niet in staat een eensluidend standpunt uit te dragen. In deze eerste helft van de jaren vijftig werd wel gediscussieerd over een aantal andere belangwekkende kwesties zoals gelijke beloning voor gelijke arbeid, de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw en de weduwen- en wezenvoorziening. Zo werd er bij de minister van sociale zaken en volksgezondheid op aangedrongen dat de ratificatie van de zogenoemde Equal Pay conventie van de International Labour Organisation van het grootste belang voor de Nederlandse vrouw was. Dit zou pas in 1971 geschieden.Ga naar voetnoot32 Het NVC stelde vaak zelf adviescommissies in, zoals bijvoorbeeld in 1949 de juristencommissie onder leiding van Liesbeth Ribbius Peletier, een van de voornaamste vrouwen uit de sociaal-democratische vrouwenbeweging van voor en na de oorlog. De commissie boog zich over de herziening van het Burgerlijk Wetboek en met name de passages daarin die betrekking hadden op de positie van vrouwen. De eerste rapportage, over de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, werd in januari 1950 aan de minister van justitie gezonden.Ga naar voetnoot33 Het NVC bracht zelfstandig advies uit over bijvoorbeeld de nationaliteit van de gehuwde vrouw en over de pensioenwetgeving. Tellegen protesteerde overigens ook zelf bij de Minister van justitie over de misstand dat de vrouw automatisch de nationaliteit van haar man volgde.Ga naar voetnoot34 | |
[pagina 99]
| |
Huishouden en gezinHet NVC kon, met name door het optreden van de Nederlandse Christen Vrouwen Bond, lang niet altijd een standpunt innemen. Het hield echter vast aan het idee van ‘eigen waarde’ van de vrouw. De nadruk op de eigenheid van de vrouwelijke positie en taken in de samenleving betekende ook dat het gezin, en naastenzorg in het algemeen, tot specifiek vrouwelijke domeinen werden bestempeld. Veel bemoeienissen van het NVC betroffen dan ook de hulpverlening en de huishouding, onderwerpen die tot veel minder principiële discussies aanleiding gaven. Het NVC richtte hiervoor twee organisaties op: de Nationale Huishoudraad (1950) en de Federatie voor Vrouwelijke Vrijwillige Hulpverlening (1951). Van beide instanties konden vrouwenorganisaties lid worden. De Huishoudraad kreeg subsidie van de overheid en functioneerde als een soort vrouwen-consumentenbond. De achterliggende gedachte was dat vrouwen geen enkele invloed hadden op maatregelen die het huishouden beïnvloedden, terwijl zij op dat terrein juist uitermate deskundig waren en daarmee ook een belangrijke bijdrage leverden aan het economisch leven. Over het doel van de Federatie merkte Tellegen op dat was beoogd om richting te geven aan een latent verlangen van talloze vrouwen om zich in de beschikbare uren sociaal nuttig te maken. Zij verbond hiermee expliciet de maatschappelijke opdracht van vrouwen aan hun specifieke bijdrage: het terrein van zorg. De Federatie was in zekere zin ook een produkt van de eenheidsgedachte die in en vlak na de oorlog leefde. Zij probeerde het vrijwillige sociale werk, ook van de verschillende organisaties, te overkoepelen. De Federatie slaagde er echter niet in om alle initiatieven, plaatselijk en provinciaal, noch van alle verschillende vrouwenorganisaties te bundelen. Desondanks bleef Tellegen pleiten voor een landelijke overkoepeling, omdat vrouwen alleen op deze wijze mee konden praten bij belangrijke beslissingen over bijvoorbeeld vluchtelingen of het rampenfonds.Ga naar voetnoot35 Nieuwe ontwikkelingen die geacht werden de aard van het gezinsleven en de opvoeding te beïnvloeden, werden in het NVC meestal snel opgepakt en besproken. In januari 1951, nog voor de start van de officiële uitzendingen uit de Bussumse studio Irene in oktober van dat jaar, werd de televisie onderwerp van zorg en bespreking in het NVC. De leden vroegen zich af of er schadelijke effecten te verwachten waren van de televisie en stelde een commissie in onder leiding van Hilda Verwey-Jonker.Ga naar voetnoot36 Tegelijkertijd verzocht het NVC de staatssecretaris van het Ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen vrouwen op te nemen in de televisieraad. Het verzoek werd ingewilligd; twee vrouwen werden benoemd. Eind 1953 organiseerde de NVC-commissie een enquête naar de invloed van televisie op het gezinsleven. In december 1954 werd zelfs een subsidie van het Ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen toegekend voor de uitwerking van het onderzoek. Dit laatste liep echter op een mislukking uit door de nalatigheid van de schrijfster en de subsidie werd in 1959 aan het ministerie teruggeven.Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 100]
| |
Ook een andere uit de Verenigde Staten overgewaaide nieuwigheid, de ‘beeldroman’, gaf aanleiding tot discussie. De meningen over het vermeende gevaar van de strips liepen in een commissie zo uiteen dat men niet tot een rapport kon komen, terwijl de verschillende organisaties steeds weer hun ongerustheid uitspraken. Over de film maakten de vrouwen zich ook zorgen en ze droegen vrouwelijke kandidaten voor voor de Centrale Commissie voor de Filmkeuring.Ga naar voetnoot38 Al kwam men over dit soort zaken niet altijd tot overeenstemming, de vrouwen waren het er over eens dat zij ook over deze onderwerpen iets te zeggen hadden, als vrouwen en als moeders. | |
De eigen waarde van de vrouwDe zwakte van het NVC komt in de moeizame behandeling van deze onderwerpen helder aan het licht. Vanuit het oogpunt van daadkracht kleefden duidelijke bezwaren aan het axioma dat voor alle besluiten consensus was vereist. Eén principe is echter nooit ter discussie gesteld: de vrouwenstem diende gehoord te worden. Deze overtuiging werd in alle vrouwenorganisaties over de gehele breedte van het sociale en politieke spectrum gevoeld. Nauw verbonden aan de wens vrouwen in belangrijke maatschappelijke kwesties te laten meespreken was het besef van de eigenheid van de vrouw. Het ten gehore brengen van de vrouwenstem was niet alleen een instrument om de vrouw een gelijkberechtigde positie in de samenleving te doen veroveren, maar rustte evenzeer op de overtuiging dat zij vanuit haar aard en ervaring een onmisbare bijdrage aan maatschappelijke discussies en ontwikkelingen kon en moest leveren. De noodzaak bij te dragen aan het land in opbouw werd gekoppeld aan het diep gewortelde beeld van de vrouw als moeder en eerst verantwoordelijke in het gezin en de opvoeding van haar kinderen. Het ‘vrouwelijke’ werd op zo'n wijze gepolitiseerd dat aan deze intrinsieke kwaliteit van de vrouw niet werd getornd.Ga naar voetnoot39 Onmiskenbaar ontstond er wrijving tussen de twee uitgangspunten van enerzijds individuele ontplooiing, dat het recht op en zelfs de wenselijkheid van eigen betaalde arbeid van vrouwen inhield, en anderzijds de nadruk op het eigene van de vrouw, dat immers zwaar leunde op het moederschap. Het is vanzelfsprekend dat deze twee ambities van de ‘vrouwenbeweging’ in deze jaren door verschillende organisaties verschillend werden benadrukt, waarbij confessionele organisaties de rol van de vrouw in het gezin vooropstelden, terwijl andere, zoals de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap, zich sterker op de individuele ontwikkeling richtten. Doch het dilemma speelde niet alleen tussen de levensbeschouwelijke richtingen, maar was in ieder individu en in iedere organisatie in de naoorlogse decennia aanwezig. De evolutie van Tellegens gedachtengoed illustreert de emancipatie van de vrou- | |
[pagina 101]
| |
wenstem, maar ook de ambiguïteit van het eigenheids-begrip goed. Reeds vanaf haar eerste optreden in het midden van de jaren dertig, als voorzitster van de VVAO, was de ‘eigen waarde’ van de vrouw het hoofdthema van veel van Tellegens publieke voordrachten. Het reveil van vrouwen in de jaren dertig had de kwestie van de rol en verantwoordelijkheid van vrouwen in de maatschappij scherper onder de aandacht gebracht, maar ook het verschil tussen man en vrouw aan de orde gesteld. Marie Anne Tellegen vulde haar kladboekjes met schema's van de verschillen in de (karakter-)eigenschappen van man en vrouw. Later heeft zij gezegd dat zij in deze periode tot de overtuiging was gekomen dat de vrouw zakelijker en aardser was dan de man.Ga naar voetnoot40 Zij bleef gedurende haar gehele leven vasthouden aan de noties van het verschil tussen en de complementariteit van man en vrouw. In deze mening stond Tellegen niet alleen. Nagenoeg al haar generatiegenoten lieten zich in dezelfde trant uit over het vraagstuk van de sekseverhoudingen. Zij waren ervan overtuigd dat mannen en vrouwen in wezen verschilden. Een direct gevolg van deze opvatting was, dat de vrouwen op basis van hun eigenheid een zelfstandige verantwoordelijkheid en bijdrage aan de samenleving dienden te leveren. De oprichting van het NVC past geheel in het licht van Tellegens opvattingen over de ‘eigen verantwoordelijkheid van de vrouw’. Tellegens denkbeelden over de positie van de vrouw ondergingen na de oorlog een geleidelijke verandering, of liever: een uitbreiding. Hoewel ze het idee van het wezensverschil tussen man en vrouw niet losliet, kwam de nadruk te liggen op de positiebepaling van vrouwen in een mannelijke wereld - zoals zij het steevast noemde. Centraal in haar lezingen stond niet zozeer het verschil in wezen van man en vrouw, maar hun verschillende benadering van de werkelijkheid. De man ziet de werkelijkheid als iets dat hij moet overmeesteren, met behulp van wetenschap, techniek en schematisering. De vrouw daarentegen ervaart, aldus Tellegen, de werkelijkheid achter de abstracties. De vrouw inoest haar aandeel in de verantwoordelijkheid opeisen, en zou daarbij genoodzaakt zijn zich de technieken van de man eigen te maken. ‘Maar zij mag daarbij nooit haar eigen aard, haar werkelijkheidsbesef verloochenen ... .’Ga naar voetnoot41 Een indruk van Tellegens gedachten geeft een lezing die zij in 1952 hield voor de Zomeruniversiteit onder de titel ‘The changing position of women in the West’, waarin zij, in wat tegenstribbelend Engels, onder meer sprak over de ‘nog steeds gefrustreerde vrouw’: ‘At the same time the literature of all these countries show[s] that in the inner life of most women there is an uncertainty, a feeling of still being frustrated, a consciousness that with all that is gained something essential is missing. Books like “Three Guineas” and “A room of one's own” by Virginia Woolf and “Le deuxième sexe” by Simone de Beauvoir could not have been written if the problem was solved.’ | |
[pagina 102]
| |
Ze verwachtte dat het nog eeuwen zou duren voor een evenwicht tussen man en vrouw was bereikt. ‘This world is still a man-made world, its codes and rules are man-made. Its science is man-made. Woman herself is still for a large part what man has made her and wants her to be.’Ga naar voetnoot42 Teilegen constateerde dat gedurende de laatste eeuw over het vrouwenvraagstuk was aangenomen dat de vrouw het probleem was, terwijl de man als de onproblematische standaard-norm was blijven gelden. Zij bepleitte eerder van een ‘mensenvraagstuk’ dan van een ‘vrouwenvraagstuk’ te spreken. Teilegen was streng voor haar tijdgenoten: vrouwen durfden uit angst en geestelijke luiheid hun verantwoordelijkheid niet onder ogen te zien. Deze kritiek strekte zich ook uit over haar ervaringen in het NVC, zoals ze bij het lustrum in 1954 zei: ‘Dat nog veel vrouwen hiertoe [het tonen van de “eigen waarde”] niet in staat zijn, hebben wij in deze tien jaren voldoende ondervonden.’Ga naar voetnoot43 Dat vrouwen op vele terreinen waren ondervertegenwoordigd, hadden zij voor een aanzienlijk deel aan zichzelf te wijten. ‘De kwestie van het bekleden van hoge functies door vrouwen is er ... één die niet alleen afhangt van de bereidheid van hen die haar in die functies kunnen benoemen, maar ook van de vrouwen om ze te begeren. Dat wil zeggen, het gaat om de bereidheid van de vrouwen een grotere verantwoordelijkheid en in bepaalde gevallen een grotere eenzaamheid te dragen. En daar ontbreekt het dikwijls aan.’Ga naar voetnoot44 Tellegen vond overigens dat de opvoeding van mannen en vrouwen een essentieel middel was om het evenwicht in de verhouding tussen de seksen te bewerkstelligen. Zij zag hierin bij uitstek een taak voor de vrouwenorganisaties. Tellegen, die haar adolescentie in vrijdenkende kringen rond Frans Coenen en Carry van Bruggen had doorgebracht, nooit getrouwd was geweest of de verantwoordelijkheid voor een gezin had gedragen, kon misschien gemakkelijk een radicaal standpunt innemen. Toch bleef ook haar interpretatie van de eigen waarde van de vrouw uitgaan van haar specifieke toerusting kinderen te baren, hetgeen de vrouw de beschikking gaf over een sterk realiteitsbesef. In dit kader refereerde zij instemmend aan de beroemde verhandeling van professor F.J.J. Buytendijk, De vrouw, waarin hij schreef over ‘het zorgend in de wereld zijn’ als wezenskenmerk van de vrouw.Ga naar voetnoot45 Hoewel ook zij uitging van het moederschap als hoofdtaak van de vrouw, koesterde Tellegen op het gebied van vrouwenarbeid uitgesproken denkbeelden, die te gortig waren voor sommige NVC-geledingen. Zo betoogde zij dat het contact van een moeder met het maatschappelijke leven van groot belang was, dat het een verschraling van het persoonlijk en gezinsleven voorkwam. De nadelen van een werkende moeder wogen niet op tegen de voordelen.Ga naar voetnoot46 Hoewel een zekere tweeslachtigheid aan deze gedachte niet geheel vreemd was, blijken zelfontplooiing en moederschap niet eikaars tegenpolen te zijn, maar elkaar gedeeltelijk te overlappen. | |
[pagina 103]
| |
Mejuffrouw mr M.A. Tellegen leidt de lustrumvergadering van het NVC in het Maarten Maartenshuis in Doorn, 8/9 juli 1954. Foto: IIAV, archief NVC.
Hoe dit zij, Tellegen was in vele opzichten radicaler dan haar mede-bestuursleden in het NVC. Haar persoonlijke opvattingen over de positie van de vrouw in de maatschappij gingen veel verder dan het laten horen van de vrouwelijke stem waartoe het NVC zich beperkte. In feite was dat slechts een noemer waaronder de zo verschillende vrouwenorganisaties konden worden bijeengebracht. Het pleit voor de realiteitszin van Tellegen dat zij de beperkingen van het NVC accepteerde en zich volledig schaarde achter het consensusprincipe en het streven één stem van vrouwelijk Nederland te laten horen. | |
De vrouwenstemTellegen en het NVC oefenden voortdurend pressie op de regering uit om vrouwen te benoemen in alle voor hen relevante commissies of adviesorganen. Deze tactiek was niet alleen revolutionair, in een land waar nauwelijks vrouwen op hoge publieke posten te vinden waren, maar zij bleek bovendien uitermate succesvol. Het uitgangspunt was niet in de eerste plaats dat vrouwen een evenredige vertegen-woordiging verdienden, maar dat zij vanuit hun verschillende aard en ervaring een eigen stem hadden die de maatschappij ten nutte was. Het NVC zette zich daarom met alleen in voor vrouwenvertegenwoordiging in organen waarin over het lot van vrouwen werd gesproken, maar ook die waarin vrouwen een belangrijke eigen bijdrage konden leveren. De persoonlijke invloed die Tellegen kon laten gelden op het benoemingsbeleid | |
[pagina 104]
| |
was voor het NVC van het allergrootste belang - zij had immers als directeur van het Kabinet der Koningin dagelijkse omgang met de kabinetsleden, en was goed bevriend met Drees en Beel. Vrouwen werden benoemd in uiteenlopende regeringscommissies, zoals bijvoorbeeld de Adviescommissie voor Volkshuisvesting, de Raad voor de Emigratie, de Staatscommissie van Advies inzake de Status van de Ambtenaren, en de Televisieraad. In 1949 werd een rekest gezonden aan alle Tweede-Kamerleden om een vrouw te benoemen in de Nederlandse delegatie naar de Raadgevende vergadering van de Raad van Europa, met het gevolg dat Marga Klompé werd benoemd tot plaatsvervangend gedelegeerde.Ga naar voetnoot47 In 1956 hadden NVC-vertegenwoordigsters zitting in ongeveer 24 commissies, terwijl het Comité in talloze andere gevallen had bemiddeld voor een vrouwelijke kandidatuur.Ga naar voetnoot48 In een enkel geval zocht men tevergeefs naar een capabele vrouw, zoals voor de pas opgerichte Sociaal Economische Raad in 1951. Na een verzoek tot voordracht van een geschikte vrouwelijke kandidaat kwam het NVC tot de bevinding dat ‘er geen vrouw is, die de grote economische problemen voldoende beheerst en een leidende positie heeft in het economische leven van ons land’.Ga naar voetnoot49 De persoonlijke contacten van Teilegen waren in veel gevallen doorslaggevend. Zo sprak zij vlak na de bevrijding met de Minister van Buitenlandse Zaken, E.N. van Kleffens. Tellegen overtuigde hem van de noodzaak een vrouw op te nemen in de delegatie naar de eerste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1946. ‘Ik was daar heel verbaasd over, dat zij dat zo gauw voor elkaar had gekregen’, vertelt de eerste afgevaardigde, Hilda Verwey-Jonker. ‘Er waren in de eerste vergadering maar heel weinig vrouwen, vijf in totaal. Ik was plaatsvervangend afgevaardigde, dat was ook al mooi. ... Ik heb een heel lang gesprek met Marie-Anne gehad. Zij vertelde mij dat ik mijzelf moest beschouwen als de vertegenwoordigster van de Nederlandse vrouw.’Ga naar voetnoot50 Het jaar daarop werd Marga Klompé afgevaardigd. Zij maakte daar een zo goede indruk dat Romme haar vroeg zich kandidaat te stellen als Tweede-Kamerlid voor de KVP. Ook Anna de Waal, Liesbeth Ribbius Peletier en Joke Stoffels-van Haaften hebben later deel uitgemaakt van de delegaties. Teilegen bemoeide zich soms persoonlijk met de carrières van vrouwen wier capaciteiten zij vertrouwde. Zo trachtte zij Jane de Iongh over te halen het voorzitterschap van de VVAO op zich te nemen, maar De Iongh bleek daar niet voor te voelen; wel bracht zij terloops naar voren dat een baan in het buitenland haar iets leek. Op dezelfde dag dat Teilegen het briefje ontving, regelde zij voor De Iongh een functie als cultureel attaché in Londen.Ga naar voetnoot51 Hoewel een gezamenlijk optreden van het NVC in een aantal cruciale kwestiesv onmogelijk was, bestond er totale consensus over de noodzaak vrouwen op hoge posten te benoemen. Verwey-Jonker, als voorzitster van Vrouwenbelangen van 1951 tot 1955 in het NVC vertegenwoordigd, schrijft in haar memoires dat de discussies over vrouwenarbeid in het Comité ‘pittig’ waren. ‘Maar als Marianne Telle- | |
[pagina 105]
| |
gen dan weer eens een voorbeeld had van een nieuw orgaan of van een commissie, dan was er weer een grote overeenstemming: “Er moet een vrouw in!”’Ga naar voetnoot52 | |
Verlopend getijOp de agenda's van de vergaderingen van het Comité verschenen in de loop van de jaren vijftig steeds meer onschuldige zaken, waarover weinig onenigheid kon bestaan. Zo verleende het assistentie bij een postzegelactie van het Nederlandse Rode Kruis in 1957 en adviseerde het bij de hulp aan Hongaarse vluchtelingen.Ga naar voetnoot53 Ook interessant was de medewerking aan het Nederlandse paviljoen op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958. De Nederlandse presentatie bestond uit een boerderij met levende dieren en een modelflat. Het NVC adviseerde over de inrichting van de boerderij en bemiddelde in de recrutering van enkele meisjes voor het ontvangstpaviljoen. Toch bestond ook hier geen eensgezindheid: mejuffrouw M. Lugtigheid van de Bond van Christen Boerinnen en M.H. Albronda-van der Nagel van de Nederlandse Christen Vrouwenbond zegden hun medewerking op, omdat de Wereldtentoonstelling ook op zondagen zou zijn geopend. Ook in de internationale politiek liet het NVC de vrouwenstem horen: in 1961 zond het een telegram aan de ambassade van de Sovjet Unie om te protesteren tegen de proeven met ‘zware megatonb ommen’.Ga naar voetnoot54 Het NVC boette in de late jaren vijftig sterk aan elan in. De discussies verloren hun scherpte. Het is niet waarschijnlijk dat hieraan het sentiment ten grondslag lag dat de zwaarste strijd gestreden was en dat met de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de vrouw en het aannemen van de motie-Tendeloo de weg naar gelijke berechtiging was geëffend. Een diepere oorzaak was dat het gevoel van noodzaak van de vrouwelijke solidariteit geleidelijk was verwaterd. Dit werd versterkt door het vertrek van Tellegen als voorzitster. Zij besloot zich in 1956, op advies van haar arts, uit het Comité terug te trekken. Het wegvallen van haar leiderschap bracht de inherente zwakheden van het NVC meer dan ooit aan de oppervlakte. Al spoedig dienden zich organisatorische problemen aan. In juli 1959 trad de opvolgster van Tellegen, J.F. Schouwenaar-Franssen, na maanden van one-nigheid af. Tellegen zelf was van het begin af aan helemaal niet tevreden geweest over haar opvolgster.Ga naar voetnoot55 Een geschikte kandidate die door alle leden werd gesteund, werd niet gevonden, en het voorzitterschap rouleerde over vier vice-presidenten. In 1962 - het aantal vertegenwoordigde organisaties in het NVC was inmiddels tot zeventien toegenomen - kreeg het WD-Kamerlid en voorzitster van de Vrouwen in de VVD Joke Stoffels-van Haaften de leiding. In de tussenliggende periode had een reorganisatiecommissie onder voorzitterschap van Tellegen een tweetal rap- | |
[pagina 106]
| |
porten uitgebracht. Discussiepunten waren met name de structuur van het NVC, het lidmaatschap van vrouwengroepen van politieke partijen, de verhouding tussen het NVC en de Nederlandse Vrouwen Raad, en de kwestie van het president-schap. Toen men in 1962 weer tijd en energie had om inhoudelijke onderwerpen op te pakken, bleek men tot weinig anders in staat te zijn dan een herhaling van het reeds beproefde. De arbeid van de gehuwde vrouw bleef in het centrum van de belangstelling staan: Jacqueline Hefting kreeg in 1962 opdracht om een bronnenonderzoek uit te voeren over vrouwenarbeid in Nederland na 1945, en vanaf 1964 werkte een kleine groep aan een discussie-nota over ‘arbeid van de vrouw buiten het eigen gezin’. De bundeling van reacties van 22 vrouwenorganisaties op de vragen in de nota werd onderwerp van een congres in maart 1967. De nota, reacties en ontwerp-discussiepunten voor het congres vertoonden een grote continuïteit met de uitgangspunten die de vrouwen reeds vlak na de oorlog hadden ingenomen. De meeste organisaties waren het erover eens dat de (gehuwde) vrouw een eigen verantwoordelijkheid in de samenleving had; zij moest vrij zijn in haar keuze om al dan niet voor werk buitenshuis te kiezen, mits het geschiedde in overleg met haar man en gezin. Grote moeite hadden de meeste vrouwenorganisaties toch met een volledige baan naast het gezin of werkende vrouwen met jonge kinderen. In de discussienota worden alle meningen consciëntieus naast elkaar weergegeven. Tot een gezamenlijk standpunt kon men in het NVC ook nu niet komen. Het bindende element dat in de beginjaren van het NVC zoveel had opgeleverd, was zoek. We kunnen ons afvragen wat de oorzaken waren van de afkalvende vrouwelijke solidariteit, die niet alleen in het NVC, maar ook in andere vrouwenorganisaties zichtbaar werd.Ga naar voetnoot56 Het oude ideaal van ontwikkeling in vrouwelijke kring, het besef van een zuilen- en klassen-ontstijgende eigenheid verzwakte. Het uiteenlopende ritme waarmee de verschillende organisaties de maatschappelijke ontwikkelingen volgden, veroorzaakte scheuren in het vrouwelijke front. De immer aanwezige zuilentegenstellingen werden daardoor bijvoorbeeld versterkt. In het NVC is deze tendens zeer duidelijk waar te nemen: na het vertrek van Teilegen werd nog strikter dan voorheen gelet op de achtergronden van voor te dragen vertegenwoordigsters in commissies en raden, en werd een voorzitterschap geïntroduceerd dat rouleerde over de vier levenbeschouwelijke stromingen. De losse structuur die in de jaren 1945-1955 nog wel effectief was geweest, voldeed niet meer. Hoewel de wederwaardigheden van het NVC haar ter harte gingen, verhulde de uit het publieke leven teruggetrokken Tellegen haar teleurstelling over de stagnatie in het NVC niet. In 1967 schreef zij in een kort briefje aan het Comité: ‘Ik voel mij tegenover het NVC te kort komen. Ik mijd vergaderingen, maar ik lees trouw wat mij aan schrifturen bereikt en ik waardeer het dat u nieuwe wegen zoekt. Maar de | |
[pagina 107]
| |
“eigen waarde” mag toch nog wel worden benadrukt.’Ga naar voetnoot57 Zij signaleerde het langzame verdwijnen van een van de grondslagen van de ‘Vrouwenbeweging tussen de o-olven’: de overtuiging vanuit de eigen aard en ervaring een aparte stem te laten horen. Ook de organisatorische ontwikkelingen stelden Tellegen teleur. Toen het NVC en de Nederlandse Vrouwen Raad halverwege de jaren zeventig samengingen, gaf Tellegen in een interview als commentaar: ‘Al datgene wat wij destijds wilden: overleg in een kleine representatieve groep, niet al de politieke en kerkelijke richtingen afzonderlijk vertegenwoordigd, is nu ongedaan gemaakt.’Ga naar voetnoot58 | |
ConclusieHet Nederlandse Vrouwen Comité was in vele opzichten karakteristiek voor de. belangenbehartiging van vrouwen in het decennium na de Tweede Wereldoorlog. Zijn institutionele gerichtheid, de nadruk op consensus, de gezinstaak als uitgangspunt voor de positie van de vrouw in de samenleving, en zijn elitaire karakter waren kenmerkend voor de vrouwenbeweging van deze periode. De breedte waarin het NVC opereerde en de succesvolle tactiek in het ten gehore,brengen van de vrouwenstem, geven het Comité een eigen, en in bepaalde opziçhten zeker nieuwe plaats in. de geschiedenis van de vrouwenbeweging. In deze zin is het oneigenlijk van een traditionele of gevestigde vrouwenbeweging te spreken.Ga naar voetnoot59 Gezien de continuïteit in de centrale kwesties die voor en na de oorlog het vrouwenvraagstuk beheersten, lijkt de periode 1936-1956 een zekere eenheid te vormen.Ga naar voetnoot60 Desondanks waren de gehanteerde tactiek en de gloed van het streven de vrouwenstem te laten horen vooral een naoorlogs fenomeen. In de loop van de jaren vijftig treedt een windstilte in, die tien jaar aanhoudt. Deze is ook in andere organisaties waar te nemen. De vraag of het NVC een institutionele doorbraak van de verzuilde structuur van de vrouwenorganisaties betekende, moet ontkennend worden beantwoord. Van institutionele ontzuiling is geen sprake. Het NVC beoogde niet meer te zijn dan een overkoepeling van de individuele vrouwenorganisaties. Met zijn nadruk op consensus, is het NVC juist een produkt van de verzuiling. Desondanks ontstond er in het NVC, maar ook elders, een spanning tussen de vrouwelijke solidariteit - die eerder gevoeld werd dan afgedwongen - en de loyaliteit aan de levensbeschouwelijke beginselen van de zuil. Het wegvallen van algemene kwesties als het ontslag van de huwende ambtenares en de handelingsonbekwaamheid van de vrouw, en het terugtreden van de sterke leidersfiguur van Tellegen gaven aanleiding tot een hernieuwde bevestiging van de zuilentegenstellingen. | |
[pagina 108]
| |
De geschiedenis van het NVC is op het eerste gezicht een vooral institutionele geschiedenis. Een aantal ontwikkelingen in de sociale sfeer, economie en mentaliteit, blijft daardoor buiten beeld. De maatschappelijke verschuivingen die zich in de jaren vijftig aandienden, bleven weliswaar niet onopgemerkt in het NVC, maar door zijn nadruk op consensus was het dikwijls machteloos in nieuwgerezen kwesties. Daarmee is zijn geschiedenis prototypisch voor de jaren vijftig, waarin de snelle veranderingen in de samenleving de vrouwelijke eensgezindheid onder druk zetten. De benadering van het vrouwenvraagstuk door de NVC-leden was typerend voor de tijd: de persoonlijke levenssfeer bleef buiten schot. Het gezin bleef bij uitstek het domein van de vrouw. Of het moederschap het belangrijkste bestanddeel van de feministische strategie was tot het bereiken van een volwaardig, doch altijd nog vrouwelijk burgerschap - het zogenoemd ‘maatschappelijk moederschap’ - wordt niet geheel bevestigd.Ga naar voetnoot61 Hier is een veel genuanceerder benadering op zijn plaats, die sterker rekening houdt met de tegenstrijdigheden van de gehanteerde denkbeelden en met sterke variaties tussen de verschillende organisaties. De nadruk op de gezinstaak en de preoccupatie met bestuurlijke en institutionele kwesties en benoemingen onderscheiden de organisaties van de eerste naoorlogs.e decennia principieel van de beweging die na 1967 het beeld is gaan beheersen. De constatering dat in groepen als Man-Vrouw-Maatschappij en Dolle Mina ‘het persoonlijke politiek werd’ geeft een fundamenteel verschil aan met de voorafgaande periode, ook indien veel van de thema's uit de voorafgaande decennia opnieuw opdoken.Ga naar voetnoot62 Teilegen was in veel opzichten een stuwende en bindende figuur. Haar persoonlijke opvattingen weken nogal eens af van de voorzichtige koers die het NVC verplicht was te varen, doch in haar theoretische beschouwingen toonde zij dezelfde ambiguïteit als veel van haar generatiegenoten in haar begrip van de ‘eigen waarde’ van de vrouw. Naast een nadruk op de verschillende aard van man en vrouw en de zorgende taak van de laatste, bepleitte zij de noodzaak voor de vrouw zich een deel van de mannelijke wereld eigen te maken. In de loop der jaren formuleerde zij een ‘mensbegrip’, waarin het mannelijke en vrouwelijke elkaar aanvullen en dat zeer modern aandoet. Hiermee verschilde zij toch aanmerkelijk van met name het confessionele vrouwbegrip-. Ook wat betreft de voortgang van de emancipatie was zij niet snel tevreden. Het triomfalisme dat sommige vrouwen uitdroegen na de politieke successen van de jaren vijftig, was haar vreemd. In 1956, het jaar waarin de getrouwde Nederlandse vrouw haar handelingsbekwaamheid verwierf, schreef Teilegen: ‘Het is onjuist te zeggen dat we hier al heel wat hebben bereikt.’Ga naar voetnoot63 |
|