Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig
(1997)–Paul Luykx, Pim Slot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Wim Kan toont aan de bezoekers van de technologie-tentoonstelling E55 in Rotterdam (1955) dat een televisietoestel beter niet door de kijkers zelf gerepareerd kan worden (still uit Polygoon-journaal). Foto: AVAC-Fotoarchief.
| |
[pagina 11]
| |
In Holland staat een huis
| |
[pagina 12]
| |
me en traumatische dekolonisatie, in de schaarste en de zuinigheid, in de grote romans van Vestdijk, Van het Reve, Hermans en Mulisch, in de poëzie van Campert en Vlek. Tegelijkertijd laten de jaren zestig nog even op zich wachten, maar de broei is onmiskenbaar voelbaar in de luidruchtige aanwezigheid van nozems met hun rock ‘n’ roll en bromfietsen, in het voorzichtige geëxperimenteer met televisie, in het afbrokkelende harmoniedenken, in de veranderende consumptiepatronen, in de groeiende mobiliteit, in de geruisloze geloofsafval. Typerend was de behandeling van de periode op twee congressen van het Nederlands Historisch Genootschap. In 1980 organiseerde het NHG een congres over ‘Herrijzend Nederland, 1944-1950’, vijf jaar later gevolgd door een congres over ‘Nederland 1955-1973, ontwikkelingen en internationaal kader’. In het eerste geval vielen de jaren vijftig buiten de behandelde periode, in het tweede werden ze vooral gebruikt als springplank voor een analyse van de jaren zestig.Ga naar voetnoot1 Ook Kossmann uitte in De Lage Landen zijn twijfel over periodisering - en daarmee karakterisering - van deze jaren. Moest 1950 gekozen worden als eindpunt van ‘de naoorlogse periode’ of was het einde van de rooms-rode coalitie in 1958 een belangrijker markeringsmoment? Want had de periode 1944/45-1958 niet ‘een zekere identiteit, iets eigens en merkwaardigs’? Hoe dat ook zij, besluit hij deze overwegingen, pas in de jaren zestig zou vrijwel alles een andere betekenis krijgen - daarmee de jaren vijftig wat in het ongerede achterlatend.Ga naar voetnoot2 Een aantal Amsterdamse politicologen onder aanvoering van S. Stuurman kozen in de jaren tachtig voor een andere benadering. De stabiliteit in de jaren vijftig was in hun opvatting niet een vanzelfsprekend gegeven, maar het resultaat van een intensieve socialisering, consensus-building en zo nodig disciplinering. Voor deze onderzoekers kwamen de veranderingen in de jaren zestig dan ook niet uit de lucht vallen, maar waren reeds ruim tevoren speurbaar. Om ze op te merken was het echter noodzakelijk om het begrip politiek niet vanzelfzwijgend gelijk te stellen aan Den Plaag en het persoonlijk leven niet per definitie als a-politiek te zien. Een eerste aanzet tot deze visie werd door Stuurman in 1984 gepubliceerd in zijn bekende artikel ‘Het zwarte gat van de jaren vijftig’, een meer uitgewerkte versie, ondersteund door empirisch onderzoek van een aantal medewerkers en studenten verscheen in 1985 onder de aansprekende titel De zondige Rivièra van het Katholicisme.Ga naar voetnoot3 Deze bundel was het resultaat van locaal onderzoek, verricht in 's-Hertogenbosch en gericht op een nadere analyse van een aantal facetten van het persoonlijk leven in de jaren vijftig. En daarmee werd vooral ‘het dagelijks leven’ een belangrijk onderzoeksobject. Juist op dat niveau immers botsten en schuurden voortdurend verschillende politieke concepties én verschillende opvattingen over wat eigenlijk tot het politieke domein gerekend moest worden. | |
[pagina 13]
| |
Deze studie heeft niet veel navolging gehad.Ga naar voetnoot4 Wel is er sinds die tijd meer belangstelling voor het dagelijks leven in meer algemene zin, zoals de besteding van de vrije tijd, consumptiepatronen en popmuziek, maar deze blijft beperkt en min of meer loszwevend tegen de massieve achtergrond van een stabiele economische groei en een zo mogelijk nog meer stabiele rooms-rode coalitie.Ga naar voetnoot5 Kennelijk is het traditionele beeld over de jaren vijftig onaantastbaar, zodat de vraag rijst waar dat eigenlijk vandaan komt. Al snel wordt duidelijk dat dit beeld yooral in de jaren zestig geconstrueerd is. Het meest expliciet is het te vinden in 1966. In dat jaar werd op 1 november te Amsterdam door een aantal vijfentwintigjarigen de stichting Jeugdsentiment ‘De jaren Vijftig’ opgericht. Dit was meteen zo'n succes dat de stichting al snel onder alle aandacht bezweek. In 1968 werd een Groot gedenkboek van de jaren vijftig gepubliceerd, waarin alles bijeengebracht was wat de oprichters herinnerde aan hun jeugd.Ga naar voetnoot6 In zijn voorwoord deelde de voorzitter van de stichting, Wim Noordhoek, zijn leven en en passant ook de geschiedenis overzichtelijk in: De angst en zuinigheid van '50 hebben intussen onder invloed van de veranderingen in de internationale situatie en de economische voorspoed verbluffend snel plaats gemaakt voor de ontspanning en overvloed van '60. Hier ontstonden twee mythes tegelijkertijd, namelijk die van de ontspannen jaren zestig en die van de benepen jaren vijftig. En hoe meer men zich thuisvoelde in de nieuwe jaren zestig, hoe meer men behoefte had aan een afgesloten verleden, dat zich niet veel later zelfs zou ontwikkelen tot een verkeerd verleden. Er werd kortom een waterscheiding aangebracht, een keerpunt of omslag gecreëerd: zonder de ‘jaren vijftig’ geen ‘jaren zestig’ en omgekeerd. Vandaar dat alle nuancerende of revisionistische analyses nog lang stuk zullen lopen op de levensverhalen van de generatie van zestig, op de kracht van, zoals Noordhoek het zou uitdrukken, ‘gevoelens en stemmingen, die eigenlijk onverbrekelijk behoren bij de feiten, zoals de gebruikelijke geschiedschrijving ze verschaft’.Ga naar voetnoot7 En zolang het werk van zanger-gitarist Eddy Christiani in de herinnering een prominenter en indringender plaats inneemt dan bijvoorbeeld de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie - en omdat mythen per definitie vitaler zijn dan geleerde boeken - zal het beeld van de jaren vijftig nog lang onaangetast blijven. | |
[pagina 14]
| |
De wat onzekere analyse van historici en de onschokbare overtuiging van de generatie van de jaren zestig nodigen natuurlijk uit tot een krachtig geformuleerd alternatief: de jaren vijftig waren helemaal niet braaf, saai en gezellig; ze bruisten daarentegen van dynamiek en verandering, er werden wegen aangelegd, fabrieken, scholen en flats gebouwd, er werd gerock ‘n’ rolled, men bedreef, door de NVSH royaal voorzien van condooms, de liefde op ruime schaal vóór en buiten het het huwelijk, enzovoort. In de Volkskrant van 24 december 1994 was in een bijlage over deze periode al voorzichtig gewezen op een dergelijke nieuwe visie. Het openingsstuk van Paul Brill en Martin Sommer liet mensen aan het woord die vooral de nadruk legden op de geweldige veranderingen. De journalist Ben Kroon vatte een aantal culturele revoluties beknopt samen met de opmerking: Als je in die tijd naar het Stedelijk [Museum] ging, stapte je in een wereld van veel lawaai. Th. Quené, indertijd werkzaam bij de Rijksdienst voor het Nationale Plan, zei: Voor mij waren de jaren vijftig buitengewoon spannend. Er deden zich voortdurend nieuwe dingen voor. Het zou niet moeilijk zijn tal van ontwikkelingen te noemen op economisch en sociaal-cultureel terrein die een dergelijke visie op de jaren vijftig als een buitengewoon dynamische periode kunnen ondersteunen. Toch rijst hier een probleem. Zoals deze periode aanvankelijk als het ware uit het zicht verdween - opgedeeld tussen nawerking van de oorlog enerzijds en de roerige jaren zestig anderzijds - zo zou nu slechts het tegendeel van het bestaande beeld worden geschapen, anders, maar even eenzijdig. Daarom is het misschien verstandiger om niet te twisten over de vraag of de jaren vijftig saai of opwindend waren, maar voorlopig aan te nemen dat beide karakteriseringen wel eens tegelijkertijd waar kunnen zijn. Als dat zo is, dan zou dat in die jaren voor betrokkenen ook merkbaar moeten zijn geweest. En daarmee wordt het onderzoek naar het dagelijks leven opnieuw van belang. Wie wil weten hoe het dagelijks leven in de jaren vijftig in elkaar zat, wat er in een doorsneegezin aan tafel besproken werd, kan beschikken over een gouden bron.Ga naar voetnoot8 Tussen l952 en 1958 zond de VARA een tweewekelijks radiofeuilleton uit onder de titel ‘In Holland staat een huis’, meestal naar de hoofdrolspelers aangeduid als ‘De Familie Doorsnee’. Het was de eerste etherfamilie in Nederland. Alhoewel het programma in de nadagen van het medium radio werd uitgezonden, is het het populairste programma uit de radiogeschiedenis genoemd; vrijwel iedereen luisterde ernaar, ongeacht geloof of politieke overtuiging. Regisseur en producent Wim Ibo heeft verhaald hoe ‘Doorsnee’ een ware manie werd: cartoonisten gebruikten de familie voor hun spotprenten, fabrikanten probeerden voor veel geld de naam Doorsnee te kopen voor hun produkten, dominees klaagden over hun gedwongen stilzwijgen, wanneer zij tijdens de uitzending van een van de afleveringen op huisbezoek waren, en het met de VARA ‘zuilverwante’ Vrije Volk sprak zelfs in | |
[pagina 15]
| |
een hoofdartikel zijn verontrusting uit over de gewoonte om vergaderingen op maandagavond te onderbreken voor De Familie Doorsnee. Toen de uitzending van 31 januari 1955 moest vervallen in verband met een nationaal programma, ging er een golf van verontwaardiging over Nederland heen.Ga naar voetnoot9 Het programma, geschreven door Parool-medewerkster Annie M.G. Schmidt en met muziek van Cor Lemaire, volgde een eenvoudige maar ijzersterke formule: één keer in de veertien dagen hangt verteller en regisseur Wim lbo de ‘onzichtbare’ radiomicrofoon onder de huiskamertafel van een alledaagse Nederlandse familie: de familie Doorsnee. Vader Theo Doorsnee drijft ergens in Nederland een winkeltje in kantoorartikelen; moeder Mina zorgt voor het huishouden, daarin bijgestaan door de volkse Sjaantje die vader ook in de winkel een handje meehelpt. Vader en moeder Doorsnee hebben drie kinderen; de oudste zoon Tom (21) is samen met zijn vrouw Miep geëmigreerd naar Canada; dochter Liesbeth (19) en zoon Rob (17) wonen nog onder het ouderlijk dak. Liesbeth is een dweperig idealistisch type; Rob droomt van een carrière als uitvinder. De familie dankte haar populariteit behalve aan het uitzonderlijk talent van haar schepper Annie M.G. Schmidt ook aan het feit dat de Doorsnee's hun naam eer aan deden. In hun huiselijke beslommeringen, hun humor, hun commentaren en verzuchtingen herkenden honderdduizenden luisteraars zich. In de eerste paar levensjaren van de radiofamilie zijn schaarste, zuinigheid en financiële zorgen een regelmatig aan tafel besproken onderwerp. Zo kunnen op maandagavond 19 januari 1953 de luisteraars horen hoe vader Doorsnee zijn vrouw de les leest over haar verkwistend inkoopbeleid. Aanleiding is moeders wens nieuwe gordijnen aan te schaffen: Moeder: Die gordijnen zien er uit! 't Is schandelijk. De overburen denken allang dat wij een soort woonwagenbewoners zijn. Ik zie het aan hun gezichten. Floor es, 't kan niet langer zo, ik ga morgen vitrage kopen. | |
[pagina 16]
| |
In 1954 begint dit schaarsteperspectief enigszins te veranderen. De Familie Doorsnee moet nog altijd sappelen, maar de materiële horizon is langzaam bezig te verruimen. Vader Doorsnee overweegt een tweedehands bestelautootje aan te schaffen en de Familie overweegt zelfs te verhuizen naar een meer comfortabele woning. Op 14 maart 1955 komt voor het eerst het onderwerp televisie ter sprake. Zoon Rob is uiteraard vóór, vader ziet er absoluuut niets in, maar moeders nieuwsgierigheid is gewekt en Rob probeert dat onmiddellijk uit te buiten: Rob: Oja, van film gesproken, dat wou ik je zeggen vader: we moeten televisie hebben. Fascinerend is de confrontatie van de Familie Doorsnee met de Amerikaanse consumptiecultuur, in het midden van de jaren vijftig weliswaar nog ver weg in Nederland, maar op 6 december 1954 via de ether gepersonifieerd in de twee naar Canada geëmigreerde Doorsnee-kinderen. Tom en Miep zijn met het eerste kleinkind van de Doorsnee's even een paar weekjes ‘over’ en logeren bij hun ouders. Schoondochter Miep neemt haar schoonmoeder eens onder handen en besluit Moeder Doorsnee met wat make up en een nieuw bloesje in een Amerikaanse grandma te veranderen. Vader Doorsnee raakt buiten zichzelf van boosheid, bij de aanblik van Moeders nieuwe verschijning stamelt hij: Vader: Dat is ... wat is ... verf en een tingel-tangel blouse! En dat haar! Verf op je gezicht. Doe het er af! Doe het er onmiddellijk af. D'r af zeg ik. Schandelijk. En dat voor 'n grootmoeder, je bent ... je bent ... een juffrouw van lichte zeden geworden ... Daar ... Tegenover het conservatisme van Vader Doorsnee stelt Miep haar eigen, moderne wereldbeeld: | |
[pagina 17]
| |
Miep: Nou je zal eens zien, wat ik hier nog allemaal veranderen wil. 't Is hier allemaal even ouderwets en klein burgerlijk Hollands. Dat jullie zo tegen Rob doen en 'm niet wat meer vrijheid van bewegen geven in de zaak ... dat is ook verkeerd. En dat jullie je bezorgd maken als Liesbeth om tien uur nog niet thuis is. Dat is ook bespottelijk. Bij ons blijven de meisjes weg, al was het een hele nacht als ze zin hebben. En dat jullie niet eens een ijskast hebben. En dat jullie niet eens een pressure-cooker hebben. En dat jullie bad nog uit de tijd is van Marie Antoinette. Een rococobad met een straaltje van niks. En die keuken van jullie, waar die arme Sjaan in ploetert. En dat fornuis uit 1800. En die oven ... dat moet allemaal veranderen. En op haar schoonvaders vraag wie dat dan allemaal moet betalen, heeft Miep ook een modern en praktisch antwoord: Miep: Dat koop je op afbetaling. Jullie sparen hier je hele leven om een ijskast te kopen en tegen de tijd dat je dood gaat kun je hem eindelijk aanschaffen. Bij ons koop je 'm direct. En je betaalt 'm af. Afbetaling, auto's, een pressure-cooker, nylon beha's, een ijskast en een televisie, het klonk niet alleen vader en moeder Doorsnee vreemd en nieuw in de oren, maar ook de honderdduizenden doorsnee-luisteraars die op die maandagavonden aan hun radiotoestel of het bakkelieten radiodistributiekastje gekluisterd zaten. Rising expectations binnen een schaarste-economie, iedere cent omdraaien, maar weten dat er een andere, comfortabeler manier van leven moest zijn en dat zo'n leven in emigratielanden als Amerika en Canada binnen de horizon van de gewone man lag. De jaren vijftig zijn doortrokken van dit soort spanningslijnen, zoals die tussen de seksuele gedragsvoorschriften en de daadwerkelijk geleefde praktijk, die tussen het vooroorlogse Standsdenken en de snelle naoorlogse industrialisatie, tussen generaties die hun formatieve ervaringen beleefden in zeer ver uiteenlopende maatschappelijke contexten. Die spanning is vooral voelbaar onder het formele en institutionele niveau van kabinetten, partijen, politieke elites en bestuurders. Vanaf de wederopbouw was Nederland in snel tempo aan het veranderen. Men realiseerde zich dat niet alleen, maar was er zich ook van bewust dat nog grotere transformaties in aantocht waren. Dat was ook het beeld dat aan de bevolking werd voorgehouden in de bioscoop - een niet te onderschatten medium: in die periode werden per jaar tussen de 65 en 70 miljoen kaartjes verkocht.Ga naar voetnoot10 Vooral het Polygoon-journaal was in dit opzicht van belang.Ga naar voetnoot11 Wekelijks werden daarin de beelden gebracht van een zich razendsnel moderniserend land, waarin de ene fabriek na de andere verrees, traditionele ambachten in snel tempo industrialiseerden, de cultuurspreiding voortvarend werd aangepakt - was er niet een samenleving op komst die van alle gemakken zou zijn voorzien, gebaseerd op plastic en atoomenergie? Vooral de tentoonstelling E 55, die in 1955 in Rotterdam werd gehouden en waar het Polygoon-journaal bij herha- | |
[pagina 18]
| |
ling ruime aandacht aan besteedde, was in dat opzicht symbolisch. Maar dit alles was voortdurend gebed in rustgevende beelden: de opening van de Staten-Generaal, de voetbalwedstrijd Holland-België en rustieke opnamen van oud-vaderlandse winterpret. En daarmee leken alle veranderingen - hoe opzienbarend, veelbelovend of bedreigend ook - min of meer natuurlijk te passen in dagene wat er al was, verbonden te blijven met een traditie. Wie naar de Familie Doorsnee luisterde, wie naar het Polygoon-journaal keek, kreeg oud en nieuw tegelijkertijd aangeboden. Het was een voortdurende uitnodiging om aan de modernisering deel te nemen, ook in het persoonlijk leven, al werd voortdurend de band met het verleden aangehouden, inclusief de retoriek van verzuiling en preutsheid. Het eigen karakter van de jaren vijftig schuilt dan ook vooral in het handhaven van dat precaire evenwicht tussen traditie en vernieuwing, dat even intensieve als beheerste debat, zowel in het openbaar als rond de eettafel, over de mate van engagement met de modernisering. In dat licht is het meest opmerkelijke van de jaren zestig niet zozeer dat de modernisering in allerlei opzichten in tempo versnelde, maar dat op dat moment de betekenis van de traditie werd ontkend. Daardoor werd het ook mogelijk vrijwel het gehele verleden samen te ballen in één decennium, ‘de jaren vijftig’, en op die periode terug te zien als op de eigen jeugd, met een kenmerkende mengeling van weerzin en vertedering. |
|