Ik was in de gevangenisse, en gy zyt tot my gekomen.
Matth: XXV: 36.
Die 't licht des levens heeft ontstooken,
In 't duister hol van zondens nacht,
En met zyn hooge liefdens kracht,
Der hellen banden heeft gebrooken,
Op dat de arme ziel weêr vry
Een Erfgenaam des Hemels zy:
Die heeft na uw bezoek verlangen,
Daar hy in zyn geringe knecht,
In boeje en banden vast gehecht,
By u, op aarden zit gevangen,
Waar door uw laagte werd vergunt,
Dat gy zyn staat bereiken kunt.
Dieswegen hebt gy groote reden
Om met een welbedacht gemoed,
Dat ziet op een onzienlyk goed,
Tot zulk een voordeel toe te treeden,
Waar door uw onvermoogen wind,
Te werden Christus tot een vrind,
Die zyne vrienden schoon zal geeven
Dat eeuwig ongevangen leven.
De Heere geeve het huis van Oneziforus barmhertigheid: want by
heeft my dikmaal verkwikt, en heeft zich myner keten niet geschaamd. Maar als
hy te Romen gekomen was, heeft hy my zeer naarstelyk gezocht, en heeft
[my] gevonden. De Heere geeve hem, dat hy barmbertigheid vinde by den
Heere, in dien dag: en hoe veel hy [my] te Efezen gediend heeft,
weet gy zeer wel. 2 Tim: I: 16, 17, 18.