Op 't Laatste Oordeel.
Ziet mens! gy die zo kleeft aan 't waereldlyk beslag,
Dat de arme Christus van u niets gebeuren mag;
Wanneer hy komt met magt, om 't Oordeel in te rechten,
En alle oneffenheid voor eeuwig af te slechten;
Waar is uw antwoord: als den Rechter u verwyt,
Het booze levensstuk van onbarmhertigheid?
Of zult gy zeggen: Heer! het geen ik kwam te gaaren,
Moest myn bezorgtheid voor myn kind'ren wel bewaren,
Voor de oude en zieken dag, of and're levensnood,
Zo dat 'er, goedste Heer, voor u niets overschoot!
Schaamt u van nu af aan; en vreest de donderslagen
Der harde uitspraak, die, voor eeuwig zal verjaagen
Het volk ter linkerhand. Schaamt u van nu af aan,
Eer u die schande met den slag zouw nederslaan:
En schikt u beter in 't belang van groote zaaken,
Op dat gy onder 't volk ter rechterhand moogt raaken,
Die om getrouwigheid in 's Konings dienst gedaan,
Uit moeiten en verdriet in de eeuw'ge vreugde gaan.
ô Mensch! ziet wat gy doet, in 't kiezen en in 't
deelen,
Het zal een zaligheid en een verdoem'nis scheelen.
En de Koning zal antwoorden, en tot hen zeggen, Voorwaar zeg ik
u, voor zo veel gy [dit] een van deeze myne minste broeders gedaan
hebt, zo hebt gy [dat] my gedaan.
Dan zal hy hen antwoorden, en zeggen, Voorwaar zeg ik u, voor zo
veel gy [dit] een van deeze minste niet gedaan hebt, zo hebt gy
het my ook niet gedaan. En deeze zullen gaan in de eeuwige pyn: maar de
rechtvaardige in dat eeuwige leven. Matth: XXV: 40, 45,
46.
Want een onbarmhertig oordeel [zal gaan] over de
geene, die geen barmhertigheid gedaan heeft: en de barmhertigheid roemt tegen
het oordeel. Jak: II: 13.