[Ik was] naakt, en gy hebt my gekleed. Matth:
XXV: 36.
Kleed Christus in zyn naakte leden,
Op dat zyn goedertierenheid
Uw bloote ziel voor eeuwig kleede,
En gy voor schande zyt bevryd.
Of wilt gy 't liever al bewaaren,
Voor 't kwaad stuk vlees dat eindeling
Ontkleed en bloot in 't graf moet vaaren,
Als een onwaard afschuuw'lyk ding?
Terwyl de ziel daar van geweeken,
Zich van haar warmt', sieraad, en zacht,
Haar lang en breede vind ontsteeken,
Ontbloot, ontedeld en veracht.
ô Neen! 't is beter 't vlees ontnoomen,
Tot overkleeding van 't gemoed,
Op dat het u te pas mag komen,
Als zich de vierschaar open doet.
Den Koning eist van uwe lappen,
't Is uw onwaarde groote eer,
Dies klimt maar op langs deeze trappen,
En zet u zelven zalig neer.
Indien 'er nu een broeder of zuster naakt zoude zyn, en gebrek
zoude hebben van dagelyks voedsel: En iemant van u tot hen zoude zeggen: Gaat
heenen in vrede, word warm, en word verzadigd: en gylieden zoud hen niet geeven
de nooddruftigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat? Alzo ook het geloof,
indien het de werken niet heeft, is by zich zelven dood. Jak: II: 15,
16, 17.