Ik ben hongerig geweest, en gy hebt my te eeten gegeeven.
Matth: XXV: 35.
Wat is het voordeel groot en schoon,
ô Mensch! dat gy aan Christus leden,
Als was het zelf aan zyn persoon,
Uw liefdediensten kunt besteeden?
Dat Hy, die't al en alles heeft,
En 't voedsel geeft aan alle leven,
Uw onvermogen 't voorrecht geeft,
Dat gy zyn honger spys kunt geeven.
Indien het stont aan uw besluit,
Waar gy den hoogsten meê zoud dienen,
Hoe vond gy worm het zelve uit?
Waar zoud gy zulk een stof ontlienen?
Noch zucht gy onder dezen last,
En schroomt dat zachte jok te draagen,
Zo heeft de gierigheid u vast
Aan 't snoer van idel welbehaagen.
ô Mensch! zie klaarder als voorheen,
En laat u niet meer vrucht'loos nooden,
Zeg tot uw Eeuwig Heil geen neen,
Maar neem wat u word aangebooden.
En zo gy uwe ziel opent voor den Hongerigen, en de bedrukte
ziel verzadigt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uwe donkerheid zal
zyn als de middag. Jezaias LVIII: 10.
En ik zeg ulieden, Maakt u zelven vrienden uit den
onrechtvaardigen Mammon, op dat, wanneer u ontbreeken zal, zy u moogen
ontfangen in de eeuwige tabernakelen. Luk: XVI: 9.