Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 210]
| |
[pagina 211]
| |
De nacht is voorby gegaan, ende de dag is naby gekomen. Rom. 13. vers 12.De nare schaduw is aan 't breeken,
Terwyl de schone Morgenstar,
Syn blinkend hooft komt op te steeken,
En brengt den dageraadt van var.
O Solus! heer'lyk overtoogen,
Met purper, van het Morgen roodt,
Soo koninglyk, voor onse oogen,
Uw Majesteyt is schoon, en groot:
Maar, in het Oost, van ons Geloven,
Verryst een and're Dageraadt,
Die uwe schoonheyt gaat te boven,
Hoogwichtig, sonder perck of maat;
Als die de schaduw eens doet wyken,
Van 't grof verduysterd vlees en bloedt,
Dan sal geen nacht ons meer bestryken,
Gelyk zy, hier op Aarden doet:
Uw heerlykheyt gaat op en onder;
En maakt een wisselbare tydt,
Daar dach en nacht, elck in 't bysonder;
Sich over d'aarde hene spreydt;
| |
[pagina 212]
| |
Waar desen dach, die wy verwachten,
Weet, ewig, van geen ondergaan,
Maar blyft in zyne volle krachten,
Oneyndig, sonder wancken staan.
O schoone Dach! wie kan u roemen,
Naa waarde, van uw heer'lykheydt?
Wie kan uw glans genoegsaam noemen,
Van sulck een sloogen Majesteyt?
O Jesus! laat het toch geschieden,
Dat hare stralen, door 't geloof,
Alle aartse schaduw wech doen vlieden,
Als of men een gordyn verschoof.
Wy kyken uyt, naa 't salig Oosten,
Met uytgestrecken hals en hooft,
En hoopen op het schoon vertroosten,
Dat ons de waarheydt heeft belooft:
Wat achter blyft, dit sal gebeuren;
Noch waar een wyltjen in geduldt,
Tot Godt ontsluyt zyn goude deuren,
En alles heerlyk wordt vervuldt.
| |
Heylig Antwoordt.Ende dit is de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick] het ewige leven. 1 Joan. 2. vers 25. |
|