Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
[pagina 207]
| |
Laat ons dan afleggen de wercken der duysternisse, en aan doen de wapenen des lichts. Rom. 13. ver 12.
Nu wordt het duyster openbaar,
Dat flus in 't licht verholen waar;
Zy komt van 't Noorden, noch van 't Suyden,
Maar haar verborgentheyt die blykt,
Om dat het licht der Sonne wykt,
Wat mach dat wonder toch beduyden?
O Ewige Ziel! die uw gesicht,
Ontleent van 't tyd'lyk Sonnelicht,
En leeft in werelse vermaaken,
Van allerhande eydelheydt,
En valse lust van desen tydt,
Bestaande in veelderleye saaken;
Als eyndeling den Avond naakt,
En van den Dach een eynde maakt,
Door 't luyken van des levens Oogen;
Dan wordt u's werels schone dach,
Met al het soet dat in haar lach,
Als afgesneeden en onttoogen.
Het licht dat al uw leven scheen,
Tot uw verquicking, gaat dan heen,
| |
[pagina 208]
| |
En haaldt syn lichte stralen onder,
Wat blyft'er dan? Een naare nacht;
Die 't los gemoedt soo weynig acht,
En dat is ook een droevig wonder.
Maar soo ghy hier, terwyl gy leeft,
Uw geest in 't licht des levens geeft,
Dar aanneemt, voor uw Ziels beminde,
En uw gemoedt sich niet vernoegt,
Aan 't geen de wereld geeft, en voegt,
Noch door zyn glans niet laat verblinden;
Laat dan de Son vry ondergaan,
Soo mist gy maar een bleeke Maan,
Voor 't sevenvoudig klaarder schynen,
Van 't wesen Godts, een schone Son,
Wiens opgang, nooyt, met tydt, begon,
En eyndeloos niet sal verdwynen,
O onderscheydt! wat syt ghy groot,
Naa 't eenig puntje van de doodt!
Wy willen u in 't hart betrachten:
En niet, soo los, en onbedacht,
Verwachten sulck een langen Nacht,
De Moeder aller naare nachten.
Een ider, die de Morgen siet,
Die twyfeld aan den Avond niet:
| |
[pagina 209]
| |
Daar naa beschikt hy syne dingen:
Soo is het ons genoeg bekent,
Dat alle leven loopt ten endt,
De wyl'er soo veel voor ons gingen,
Wie dan zyn doen wel overleyt,
En tot den avond sich bereydt,
Is wys'lyk in des Heeren oogen;
Ontgaat in 't sterven, zyn gesicht,
De glans, van 's werels Sonne licht,
Hy wordt in schoonder dach getoogen.
| |
Heylig Antwoordt.Ick ben een licht in de wereldt gekomen, op dat een iegelick die in my gelooft, in de duysternisse niet en blyve. Joan. 12. ver 46. |
|