Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 190]
| |
[pagina 191]
| |
Alle vlees is Gras. Jesaia. 40. vers 6.
Schoon groene grasjes die ick schouw,
Al syn uw hoofjes overgooten,
Met balsem van een morgen douw,
Soo mild en reyk'lyk opgeschooten;
In 't friste van uw schone tydt;
Wat macht uw groenen opgang baaten?
Wanneer de scherpe Seysen snydt,
Moet gy uw jonge leve laaten.
Daar valt gy neder met een slach;
En al uw ciersel gaat te gronde:
Het geen men 's morgens weelig sach,
Werd 's avonds gans verslenst gevonden.
Soo stapt de Dood door 's werels veld,
Soo hier, als daar, langs alle wegen,
Om, met een arm van groot geweld,
Het Gras der menscheyt, af te veegen,
En eer een korte Eeuw verschoot,
Heeft hy, het ganse veld der aarde,
Van al zyn groene gras, ontbloot,
Dat sich in 't leven openbaarde.
| |
[pagina 192]
| |
En offer hier en daar, verspreyt,
Een cierlyk bloempje staat te pryken,
Al is 't een konings majesteyt,
Hy weet van myden, noch van wyken.
Bespiegeldt u ô vlees en bloedt,
Van jonge jeugt'en frisse krachten,
Siet wat de scherpe Seysen doet,
En neemt het in een wys betrachten.
Wat helpt het al, wat weelden hiet?
Al was 't de schoonste standt van alle,
De felle mayer acht'et niet,
Maar doet het haast, tot hooy, vervallen.
Ach word toch wysen wel gesindt,
Dewyl men 't daaglikx siet voor oogen,
Dat al wat leeft, zyn eynde vindt,
En voor het suymes word geboogen.
Wat raadt? Een kostelyken raadt:
Gy draagt, in uwen borst verhoolen,
Een groot juweel, een Ewig Saadt,
Dat vruchtbaar wesen, is bevoolen;
Laat dat, uyt Godts barmhartigheyt,
Een hemelsch water aan sich trecken,
Op dat het, noch in desen tydt,
Een ander spruyte komt verwecken,
| |
[pagina 193]
| |
Dat Godt in 't Paradeys behaagdt,
En zyne liefde kan vermaaken,
Of dan de felle mayer vaagdt,
Soo kan hy dese spruyt niet raaken.
Dat is te schoon, en over mooy,
Van al wat schoon is, uytgenomen,
Soo word men tot geen droevig hooy,
Om in een quade schuur te komen.
Schoon groene grasjes sterckt u jeugdt,
Uyt Godt Zyn liefde, en genade,
Met sap en kracht van waare deugdt,
Soo sal den Mayer u niet schade.
| |
Heylig Antwoordt.Het Gras verdort, de bloeme valt af, als de Geest des Heeren daar in blaast: voorwaar het volck is gras. Jesa. 40. vers 7. Het gras verdort, de bloeme valt af: maar het Woordt onses Godts bestaat in der ewigheyt. Vers 8. |
|