Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 132]
| |
[pagina 133]
| |
Soeckt den Heere terwyle hy te vinden is. Jesa. 55. vers 6.
Wie maakt dit bruyne schadu beeldt,
Dat nevens 't lichaam hene speeldt,
Gans niet t'ontreden, noch te myden?
Wie of hier van den oorsaak zy?
Of d'een, of d'ander, ick of gy,
Of syn wy 't liever alle byde?
Want of de Sonneschyn daar is,
Behalven 't lichaam is het mis;
Daar word geen schadu beeld gebooren:
En of ick lange staa, en praal,
Behalven glans van Sonnestraal,
Soo komt'er ook geen schim te vooren:
Dies hangt het van ons beyden af,
Daar elck, hier toe, het zyne gaf,
Ick duysternis, en gy het lichte:
Uyt dese twee, en anders niet,
Ontstaat een onbetast'lyk iet,
Dat beeld'lyk is voor ons gesichte.
Dit is onlogenbaar, en klaar,
Wie 't hoordt, en siet, die noemt het waar:
O Mensch! van werelsche gedachten!
| |
[pagina 134]
| |
Die 't Hart, vervuldt, met eydelheydt,
Soo sacht in aartsche Roosen leydt,
Komt desen Spiegel eens betrachten.
Gy denckt, meschien, in uw Gemoedt;
De Godtheyt, is, oneyndig goedt,
Die 't schone licht, der klaare stralen,
Van liefde, en barmhartigheydt,
Soo mild en ryk'lyk uyt gebrydt,
Op zyne schepsels af laat dalen.
Dat is een Waarheyt, die men weet,
Zyn Liefde is grooter als gy meet,
Zyn Wil is saligheyt en leven;
Een eeuwige uytgang, als een vloedt,
Van vrind'lykheyt, en Hemels goedt,
Dies hiet hy Godt, een louter geven.
Maar soo gy wildt verborgen zyn,
En treedt niet in zyn Sonneschyn,
Hoe sal hy 't Beeld, van Heyl formeeren?
En maaken uwe Saligheyt,
Door 't liefden licht, der Majesteyt,
Als gy u niet tot hem wild keeren?
Syn Woordt van Liefde roept u aan;
Komt in myn Sonne straalen staan,
Dan wordt uw saligheyt gebooren:
Als uwen wil in zyne gaat,
En stil voor 't heylig schynen staat,
| |
[pagina 135]
| |
Soo komt het Beeld van heyl te vooren.
Godt is een Goed, van ewigheyt,
En heeft zyn armen uyt gebreydt,
Na 't Zielen leven, met verlangen;
Wie 's werels eydelheyt ontwringt,
En in het Licht des levens dringt,
Word, als een Kindt, van hem ontfangen.
Bedenckt u, Menschen kind op aard,
Die gaaren ewig salig waard;
Godt geest het zyn; geest gy het uwe:
Dan sal de darde saak ontstaan;
Geluck, en Saligheyt; wellaan;
Laat ons het tegende el dan schuwen.
| |
Heylig Antwoordt.Sy keren my de neck toe, en niet het aangesicht. Jer. 2. vers 27. Wendet u naa my toe, wordet behouden, alle gy eynden der aarde: want ick ben Godt, en niemant meer. Jesa. 45. vers 22. |
|