Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken–
[pagina 128]
| |
[pagina 129]
| |
Met de Banden sijner sonden sal hy vast gehouden worden. Prov. 5. vers 22.
Noch is zy vrolyk, en gerust,
Helaas! en laat fiolen sorgen,
Van dach tot nacht, van nu tot morgen,
Door Eydelheydt in droom gesust.
Sy weet, van Keetings, noch van banden,
In weelde en wellust onvermoeydt,
Soo swaar gekluysterd en geboeydt,
Maar blindheyt overdeckt haar schanden.
't Is droevig, die zyn quaadt niet siet!
Soo placht een Slaaf, in angst bekneepen,
Met eyf're ketingen te sleepen,
In groote elenden en verdriet!
Rampsalig Kindt! gy syt gevangen,
Hoe vry, en vranck gy meent te zyn!
Uw vryheyt is bedrog en schyn,
Noch syt gy lustig in uw gangen!
Gy gaat uws Vadershuys voorby;
Helaas! hoe wilt'er eynd'ling kluyten!
Uw afkomst is van Eed'len huyse,
Nu leyd' men u, in slaverny:
| |
[pagina 130]
| |
Van wellust, eydelheyt, en sonden.
Wat is de Keeting swaar en grof,
Van soo veel schaakels, hart van stof,
Daar u de Weereld aangebonden,
Gekneveld, en gekluysterd heeft!
De tweede deeldt niet mis, in swaarte,
Als dienden hy een groot gevaarte,
Op dat hy u, niet licht, begeeft:
Dat is dien starcken bandt der Hellen,
Die op geen klyn geruchje past,
In zyne schakel haaken vast,
Door beuselingen niet t'ontstellen.
Nu komt'er noch een darde by,
Door soo veel krom gedraay de bochten,
Van vlees en bloedt te saam gevlochten,
Dat is een rechte Slaverny,
O Mensch! leert uw elende weeten!
Daar is een bandt aan uw Gemoedt,
Die treckt u tot een ewig goedt,
Niet uyt te spreeken, noch te meeten.
Al syt gy veer, gy syt niet los;
De Godtheyt heeft u ook gebonden,
En roept u, uyt den dienst der sonden,
Waar in gy maaldt, gelyk een Ros.
| |
[pagina 131]
| |
Gy syt tot geen Slavin gebooren,
Maar tot een Koninglyke Bruydt;
Breekt van de slaafse banden uyt,
Soo is u Hemels heyl beschooren.
Al syn de banden swaar en sterck,
Indien zy uw Gemoedt verveelen,
De Hoogste sal u sterckte deelen,
Soo gy het meendt, begint maar werck.
O Menschen Ziel, soo hoog van waarde!
't Is eydel, dat gy and're diend,
Godt is u allerbeste Vrindt,
Die geeft u Hemels goedt voor aarde.
| |
Heylig Antwoordt.Voorwaar, voorwaar segge Ick u, Een ygelick die de sonde doet, is een dienstknecht der sonde. En de dienstknecht en blyft niet ewïglick in het huys, de Sone blyst'er ewiglick. In dien dan de Sone u sal vry gemaakt hebben, soo sult gy waarlick vry zyn. Joan. 8. vers 34,35,36. |
|