Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
[pagina 69]
| |
Laat ons daan afleggen de wercken der duysternis. Rom. 13. vers 12.
Stort uyt, uw Water op der Aarde,
Soo vul ick uwen Kroes met Wyn,
Seer goet en soet, en hoog van waarde,
Dat sal uw immers beter zyn.
Soo spreekt, Godts Liefde ook tot myn;
En alle; Dat wy souden haten,
Al wat de wereld roemt en eert,
Verachten, smaden, en verlaaten,
Wat zy bemindt en seer begeert.
Nu hoord, wat ons de Wysheyt leert:
Giet weg, de Wereld uyt uw Harte,
Soo schenck ick u den Hemel in,
Die baart geen naberouwend smarte,
Ach, overvloed, van groot gewin!
Wech Eydelheydt, uyt onsen sin.
Siet Mensch, wat is den Eys, des Heeren?
Hy heeft geen Menschen dienst van doen,
Maar zyn genade, is een begeren,
Om ons, als kind'ren, opte voên,
Op dat wy 't altyt, jeugdig groen,
Genieten in het Ewig leven:
| |
[pagina 70]
| |
Hy wil maar dat wy wys'lyk zyn,
Een slechter voor een beter geven,
Een dreckig voor een suyver reyn,
Een lampje voor een Sonneschyn.
Is dit noch waardig t'overwegen,
Of neemt men noch bedenckens tyt.
Op sulck een winst, en grote segen,
Voor 't derven van de Eydelheyt,
Die, als een stroom, daar hene gleyt?
De Gulde Poorten staan ons open,
De goede Vader nood ons al,
Op dat wy van zyn Goetheyt kopen,
Den Hemel, voor het jammerdal,
En vast staan, voor een sware val.
Ach Vader! dat wy u beminnen,
En tot een balsemende kracht
In 't strenge levensvuur gewinnen,
Die haar gestalte soo versacht,
Dat zy, van vreugde, ewig lacht,
En opstygt, in een jubileeren,
Met lof gesang en danckbaarheyt,
Om 't schoon der vreugde te vermeeren,
In 't Herte van uw Majesteyt,
Door d'Ewige diepte uyt gebreydt.
| |
[pagina 71]
| |
Jaa Vader laat ons dat gebeuren,
Wy willen 't, en gy wilt het ook,
Wys zynse, die voor damp en rook
Dat schone licht des levens keuren.
| |
Heylig Antwoordt.Een goede neergedrukte, engeschudde, en overlopende mate sal men in uwen schoot geven. Luc. 6. vers 38. |
|