Voncken der liefde Jesu
(1687)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Uw Naam is een Oly die uytgestort wordt. Cant. 1. vers 3.
Wat sprack dien alderwysten mond,
In wien men nooit bedroch en vondt?
Was 't niet, hoe dat wy souden leeren,
Van zyn alwaarde Majesteyt,
Sachtmoedig en Ootmoedigheyt,
Al die haar Zielen rust begeeren?
Wat sou dat schonen Oly sijn,
In 's levens Lamp, om klaren schyn,
In 's Bruygoms heylig Oog te geven!
Wy waren immers garen wys,
Om ook dien konincklyken Prys,
t' Ontfangen, in het ewig leven.
Jaa Overheylig Zielen broot,
Lam Godts, dat hemelsch bloet vergoot,
Wilt ghy ons geest'lyk voetsel wesen,
Op dat het bitter en het suur,
Der wrange en wrevele natuur,
Door uwe soetheyt word genesen.
Ons Zielen vuur is seer belust,
Naar uw beloofde vrede en rust,
En tracht uyt uw fontyn te drincken,
| |
[pagina 48]
| |
Van 's levens koele waterbron,
Wiens Wel van Ewigheyt begon,
Op dat zy 't vuurig recht laat sincken.
Ghy syt dat heylsaam Vrouwen Saat,
Belooft, om 't heyloos Slangen quaat,
Op zyn vergifte kop te treden:
Dat moet geschieden in ons hart,
Op dat het uwen Tempel wart,
Daar gy, ô Godt, wordt aan gebeden.
Ach Jesus! alderhoogste Soet,
Versinckt u diep in ons Gemoedt,
En word in onsen Grond geboren,
Dat ghy der Zielen Perel zyt,
Die uyt ons hart, in Ewigheyt,
Niet wykt, of weder word verloren.
Wie spreekt der Zielen Rykdom uyt,
Die Godt, tot Bruydegom, of bruyt,
Voor eynd'loos Ewig mach verkrygen,
Benevens 't gansche Hemel ryk?
Waar is een Ding, hier by gelyk?
Waar spreken geldt, hier moet men swygen.
Op Maagden, 't is geen slapens tydt,
Eer ons de gulde Eeuw ontgleydt,
Godts liefde laat ons alle noden;
| |
[pagina 49]
| |
Al wat de wereld geeft en biet,
Verdwynt tot roock en eydel niet,
Ons word wat hogers aan geboden.
Ach God'lyk, heylig hemels Bloed,
Weest ghy den Oly in 't Gemoedt,
Op dat de Lamp des levens schyne,
Als van een wel bedachte Maagt,
Die haren Bruydegom behaagt,
En 't nare duyster doet verdwynen.
| |
Heylig Antwoordt.Laat uw lendenen omgordt zyn en de Keerse brandende. En syt gy de menschen gelyk, die op haren here wachten, wanneer hy weder komen sal van de Bruyloft, op dat als hy komt en klopt, zy hem terstont mogen open doen. Salig syn de Dienstknechten, welcke de here als hy komt sal wakende vinden. Luc. 12. vers 35,36,37. |
|