De naakten werden gekleed.
Al was het noch zo schoon, zo kost'lyk en zo fyn,
't Zouw niet te waardig voor de blootheid Christi zyn:
Zo zegt, het Mond Geloof; Maar zyne naakte leden,
Die noch op Aarden zyn, en lust hy niet te kleeden.
't Gemeene is al te goed, te Eel, en fyn van stof;
Indien 'er noch wat valt, zo is het oud of grof.
De Eigenheid zit zacht en breed, in 't bont, en wolle,
En is noch bezig, om de Linnen kas te volle;
Maar had hy Hert-Geloof, hoe ryk'lyk brak hy af,
Op dat hem zulk Ontgaan, een berg van Inkomst gaf.
Hoe blyde zoud' hy zyn, dat hy met zulke dingen,
Die in zyn handen zyn, en voor zyn voeten stingen,
De Gunst mogt winnen, van die geen die alles heeft,
En niet benoodigd is, dat Iemant Hem wat geeft!
Hoe dankbaar zouw hy zyn, dat Gods getoonde wegen,
Waar door de Zaligheid, der Zielen werd verkreegen,
Door een zeer hoogen Eis, niet ontoegank'lyk zyn,
Alleenig, dat hy laat, en haat, het; Ik, en Myn!
Want God, heeft geen Gebod, van wonderlyke zaaken:
Wie met zyn handen, aan de Sterren konde raaken,
Of met zyn voeten, door de diepe Afgrond gaan,
Die neem Ik tot myn kind, en Erfgenaame aan.
Maar nu het by ons is, en onder onze handen,
En wy het niet en doen, wee! over zulke schanden.
| |
Jakobus II: 14, 15, 16, 17.
Wat nuttigheid is het, myne broeders, indien iemant zegt, dat hy het geloove heeft, en heeft de werken niet? kan dat geloove hem zalig maaken? Indiender nu een broeder of zuster naakt zouden zyn, en gebrek zouden hebben van dagelyks voedsel: En iemant van u tot haar zoude zeggen, Gaat heenen in vrede, word warm, en word verzaadigd: en gy-lieden en zoudet haar niet geeven de nooddrustigheden des lichaams, wat nuttigheid is dat? Alzo ook het geloove, indien het de werken niet en heeft, is by hem zelven dood. |
|