De koningin van Scheba.
Zy quam van verren, om de Wysheid zelfs te hooren,
Die haar van Salomon, zo ruchtbaar quam ter ooren:
Maar, die in Salomon, de straal der Wysheid was,
Was meer als Salomon, toen Hy in 't vlees gekomen,
De zucht na wysheid, (die zyn licht had ingenomen,)
Van haar onwetenheid, en blinde Oog genas.
Wie dan de Wysheid zoekt, (door iver aangedrongen,)
Daar Salomon, wel eer, zo hoog van heeft gezongen,
Verlaat zyn Vaderland, en kom van verren aan,
Tot Jezus Christus, 't Licht, van Eeuwigheid gebooren;
Om uit zyn wyze mond, aandachtiglyk te hooren,
Den waaren weg, die hy, tot Zaligheid moet gaan.
Want Zielen Zaligheid, van 't blyde Hemels leven,
(Ver boven het begryp der zinnen opgeheven,)
Is eigentlyk de vrucht, die waare wysheid draagt,
En die den Honger, van haar Tak begeerd te pluike,
Op dat hy ze als zyn spyze, in Eeuwigheid gebruike;
Ja, dat is 't Doel, waarom, de zucht, na wysheid vraagd.
Heeft dan het zichtbaar beeld, van 't Eeuwig God'lyk Wezen,
Die Zuider Koningin, voor and'ren hoog gepreezen,
(Dewyl zy, Salomon, om zyne Wysheid zocht,)
Laat ons, (met d'oude Jood) dat Oordeel niet verwachten,
Tot schandelyk verwyt, en smaadelyk verachten,
Dat ons, de zucht na Heil, tot Hem niet heeft gebrogt.
| |
1 Koningen X: 1, 2, 3, 4, 5, 6.
DOE de Koninginne van Scheba het geruchte Salomons hoorde, aangaande den Naame des HEEREN; quam zy om hem met raadselen te verzoeken. En zy quam te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir, met kemelen, draagende speceryen, en zeer veel gouds, en kostelyk gesteente: en zy quam tot Salomon, en sprak tot hem al wat in haar herte was. En Salomon verklaarde haar alle haar woorden: geen dingen was 'er verborgen voor den Koning, dat hy haar niet en verklaarde. Als nu de Koninginne van Scheba zag alle de wysheid van Salomon, en het huis, het welke hy gebouwd hadde; En de spyze zyner tafel, en het zitten zyner knechten, en het staan zyner dienaaren, en haare kleedingen, en zyne schenkers, en zynen opgang, waar door hy heenen opging in het Huis des HEEREN: zo en was in haar geen geest meer. En zy zeide tot den Koning; Het woord is waarheid geweest, dat ik in mynen lande gehoord hebbe; van uwe zaaken, en van uwe wysheid.
| |