De schriftuurlyke geschiedenissen en gelykenissen, van het Oude en Nieuwe Verbond
(ca. 1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXI]
| |
[pagina XXIII]
| |
Kort verhaal Van het godvruchtig leven En zalig afsterven Van Joannes Luiken.Hy was gebooren tot Amsteldam in 't Jaar 1649. den 16. April, zyn Vader was den vroomen Kasper Luiken, (by zyn Boekje Winst zonder Verlies wel bekent) en zyn deugdelyke Moeder genaamt Hester Coores, van wiens stille geest haar Zoon een goed deel had. Hy wierd in zyn jongheid tot de Schilderkonst opgebragt, en was van natuure een Poëet; trouwden in 't 19. Jaar zyns ouderdoms met Maria de Oude, een Dochter zeer vermaard door haar uitmuntenden Zang; waar by hy vyf kinderen heeft gewonnen, die alle jong zyn gestorven, behalven zyn Zoon Kasparus Luiken, die door de Etzkonst ook zeer wel bekend is. In 't 26. Jaar zyns Ouderdoms, is hem de HEERE op een krachtdaadige wys aan zyn herte verscheenen; hem met veel overtuiginge en bestraffinge nagaande, en toonende dat het burgerlyke leven niet genoeg was om een Erfgenaam te worden, van een onverderfelyke, onbevlekkelyke en onverwelkelyke erfenis, die weg geleid is, voor de geene die God lief hebben,Ga naar voetnoota maar dat 'er moet gestreeden wordenGa naar voetnootb om in te gaan dewyl de poort eng en de weg smal is, die ten leven leid. Waar op hy vuurig door de Liefde Gods ontsteeken zynde, rezolveerde om een geheel andere manier van leven te leiden, zyn oud en slecht gezelschap verlaatende, voegde zich by de vroome van dien tyd, als Abraham Galenus, Petrus Serarius en andere meer: en sloeg de weg van verloochening met groote getrouwheid in, kloekmoedig afstervende al wat de natuur lief | |
[pagina XXIV]
| |
was, dezelve niet geevende, als dat hy niet ontbeeren konde, nauwelyks bloote nooddruft neemende, van spys, drank, slaapen, kleeding, enz. hoewel hy 't zelve rykelyk konde winnen; om dus zyn Heer en Meesters voetstappen op 't beste na te volgen, als zynde de veiligste weg,Ga naar voetnootc om de Goddelyke natuur deelachtig te worden, die men ook bezonder in hem heeft zien uitblinken, en waar door hy is geworden een aangenaam Instrument in de hand zyns Maakers; gelyk te zien is in zyn Tien uitmuntende Tractaatjes, zo vol zielroerende Verzen, en op Godverliefde uitdruksels, bequaam om alle Godminnende zielen meerder te doen ontvonken in de Goddelyke liefde, waar in hy ook noch lange zal leeven na dat hy gestorven is, en die mogelyk door verscheide eeuwen als onuitblusselyke lampen, en brandende fakkels zullen lichten, aan alle die de weg des levens zoeken te bewandelen. Als zynde heel onpartydige Schriften, die niets zo zeer in zich behelzen, als om ons te toonen de nietigheid van 't aardse, en de grootheid van 't Eeuwige; met duizenderlei aanminnelyke uitdruksels lokkende, om zo 't mogelyk was, alle menschen te doen verlieven op de ongeschapen schoonheid, waar van hy menigmaal zo leevendig schryft, als of hy met den Apostel Paulus in den derden Hemel had geweest. In zyn ommegang was hy stil, deftig en minzaam, doch met weinige gemeenzaam. Die hem maar zag, kon zien dat hy een ingetogen leven leide. Hy beminde de eenzaame wandelingen buiten, om te meer het zoet genieten Gods gewaar te worden, dewyl zeide; Dat hy de geschape dingen der natuur aanzag, als een brief geschreven door de hand van zyn beminde, het geen hem op de oorsprong aller dingen deed verlieven. Hy bezocht dikmaals de Godvruchtige, maar meest de behoeftige en geringe, en hielp haar nood met groote heimelykheid vervullen: wierd veel in zyn huis bezocht, ook van lieden van andere plaatsen; en schoon hy van weinig woorden was, ging ider gesticht en overtuigt van hem, want hy drukte hooge zaaken met laage woorden uit. De Heere bezocht hem in de laatste Jaaren met zeer zwaare toevallen van kolyk, die hem met doodelyke pyne aanquamen, doch hy verdroeg alles geduldig en met een bezondere onderwerping en willeloosheid, zonder daar af te klaagen als 't over was, of te vreezen tegens het toekomende. In de Etz konst was hy zo verre gevordert, dat zyn Mede-konstenaars zelfs van hem getuigden dat zyns gelyken weinig bekend was, doch hy zelfs mogt niet hooren dat men tot zyn lof daar iets van sprak, zeggende; ‘Het diend my maar tot een staf, om door het land van deze tyd te reizen. In al zyn handel en wandel was hy een voorbeeld van ootmoedigheid, gelaatenheid, aandachtigheid en algemeene liefde: nooit wierd hem aangenaamer tyding gebragt, als dat hy hoorde, dat in iemant van zyn goede bekende, | |
[pagina XXV]
| |
een lust tot rechte vreeze Gods ontstond: men hoorde hem niets ophaalen tot zyns naastens nadeel, maar daar hy in tegendeel iets goeds wist by te brengen, dat melde hy gaarn, volgens den rechten aard der Christelyke Liefde, die 't goede hoopt en geloofd.Ga naar voetnootd Verder zag men hem in de tegenspoeden, die dikmaal heel zwaar aanquamen, zeer standvastig en onbeweegelyk; nooit met een versaagt of wankelbaar gemoed: maar heeft alles stil van de hand des Heeren, die hy in alles erkende, genomen. En in tegendeel heeft nooit de voorspoed zyn herte verleid, om hem van de weg des Armen levens van Christus te doen treeden, maar in alle getrouwheid 't geen boven zyn geringe nooddruft was, zyn behoeftige naaste blymoedig mededeelende; zo dat het Grafschrift van Atolus met recht ook het zyne mag zyn, 't welk aldus luid: Deze heeft zyne Goederen voor uit na den Hemel gezonden, en is nu heenen gegaan om daar van een bezit te neemen. Hier in volharde hy tot aan zyn einde, zyn gantse herte was uitgestrekt tot heiligheid en deugd, en om Christus zyn Heere gelykvormig te worden: hier was zyn gemoed altyd gewigtig van, en hierom verzaakte hy al wat hy maar dacht dat hem in de weg stond, om met zyn God te konnen vereenigen: hierom was hy ook spaarzaam in woorden, zeggende dikwyls: ‘Daar is niet veel te zeggen maar veel te doen. Ik zwyg menigmaal tot schaamens toe, als ik denk dat 'er geschreven staat,Ga naar voetnoote dat de mensch van ider onnut woord reekenschap zal moeten geeven: doch die hy sprak en schreef, waaren leerzaam en krachtig, en dewyl zyn wandel meest in den Hemel was, gelyk hy in een van zyn Dichten zegt: ‘Onze Geest, leefd al meest,
‘Daar haar oorsprong is geweest.
Zo was hem al wat op aarden was te laag, om daar buiten noodzaak van te spreeken; maar het toekomende had hem het herte geheel ingenomen; daar reikhalsde hy na, en 't maakte hem in hoope zalig: nooit zag men zyn aangezicht blymoediger, als dat hy daar van mogt spreeken; dan was hy in zyn rechte element, als hy in de ryke belofte Gods, en in de staat van het toekomende leven inging; een bezondere wel gemoedheid daar hy uitdrukkende met te zeggen: ‘Het is maar om een korten tyd te doen; hoe veel hebben wy 'er gekend, die haar heilig avond nu al af hebben; wy moeten maar aanhouden; wy hebben de Allerhoogste mede, en die heeft geen andere wil als om ons Zalig te maaken; het leid nu maar aan ons komen tot hem, en dat wy ons niet laaten ophouden van de schoonschynende dingen des Werelds. Dus waaren zyn woorden, bevestigt met alle de daaden zyns levens | |
[pagina XXVI]
| |
Veel bezondere Gevallen zyns wandels zyn hier niet te melden, wyl hy een stil afgescheiden leven geleid heeft, 't geen zyn beroep genoeg toe liet, en dat hy best oordeelde om den Heere wel aan te hangen. Om zyn innerlyke stand recht te leeren kennen, en wat zyn geestelyke honger en spyze was, heeft men zyn Schriften te leezen, en inzonderheid dit groote Werk over den Bybel: daar ziet men hoe klaar hem bestraalde de verlichtinge des Evangeliums der heerlykheid van Christus, die het Beeld Gods is;Ga naar voetnootf in welks licht en klaarheid hy zich zelfs en zyn vyanden bezonder had leeren kennen, gelyk te zien is in dat uitmuntende Vers over de geestelyke Krygsman: en hoe Ridderlyk hy zich in deze geestelyke stryd gequeeten heeft, konnen die met groote lof melden, die hem veel jaaren van naby gekend hebben: ja men mag met waarheid van hem zeggen, dat zyn leven met zyn Schriften over een quam, en op hem toepassen, 't geen van Nathanaël staat; Ziet waarlyk een Israëliet in welken geen bedrog is.Ga naar voetnootg Hier in volharde hy tot zyn einde, 't welk was in het 63 Jaar zyns ouderdoms, als 't de Heere behaagde deze zyne getrouwe dienaar te verlossen, uit al de wederwaardigheden dezes levens, en over te voeren tot de vryheid der heerlykheid der Kinderen Gods,Ga naar voetnooth om hem te beloonen voor zyn 36 Jaarige getrouwheid, mer een Eeuwige Zalige belooning, waar toe de mensch geen woorden heeft om 't zelve na waarde uit te drukken, dewyl het nooit in 't herte des menschen is opgeklommen, 't geen de Heere bereid heeft voor de geene die hem lief hebben.Ga naar voetnooti De Ziekte quam hem aan den 30. Maart tegens den avond, met een gemeene Koorts, die hem ook tot het laatste toe is by gebleeven, zo dat hy geduurig het bedde moest houden, 't welk men van hem niet gewoon was. Gevraagd zynde, hoe hem de ziekte voor quam, antwoorde hy, ‘Ik weet niet wat de Heere met my voor heeft, ik geef my over in zyne handen, ik voel dat ik zeer verzwak, anders heb ik geen ongemak, het is tot noch toe een heele genadige ziekte. Dit duurde zo de vier eerste dagen, en wierd van dag tot dag zwakker, konnende ook niet eeten noch slaapen in al die tyd, zo dat men tegens hem zeide. Dat het wel weezen kon dat de Heere een einde van dit zyn leven maakte, en dat hy nu die heerlykheid ging bezitten, daar hy zo lang na verlangd had, waar op hy antwoorde: ‘Dat zouw een gewenste zaak zyn: wat zoude dat een schoone verandering weezen in de andere Wereld te komen! och myn herte zucht na ruimer lucht: Ik heb de Wereld niet begeerd maar ik heb God gezocht. Weder gevraagd zynde, of 't hem nu al wat na een sterfziekte geleek: zeide hy ‘Ja, myn dunkt ik durf nu eenige hoop scheppen, dat de Heere my verlossen zal. Als men hem van eenige Medicyne zeide: antwoorde hy, ‘Ik geef my over aan de opperste Medicyn-mees- | |
[pagina XXVII]
| |
ter, aan deze aardse hut is niet veel gelegen, ik verlange als een visje na 't water, om ontbonden en by den Heere te zyn. Onderwylen nam de ziekte sterk toe, zo dat hy in de natuur veel uitstond. Als men hem vroeg of hy zo benaauwd was, antwoorde hy ‘Ja, doch 't is de uiterlyke mensch maar die lyd, van binnen is het ruim, en ik hoop op noch ruimer; dit Pelgrims Padje moet doch ten einde zyn, en zal mogelyk korter weezen als gy denkt. Als men hem vroeg of hy niets bezonders van de voorsmaak van 't eeuwige leven gevoelde: zeide hy, ‘Daar kan ik niet van zeggen, maar ik ben gerust, en myn geloof word niet bestreeden: ik heb een tyd lang herwaarts de Heere in veel dorheid gediend: dat is wel een naare doch een veilige weg: houw ook maar zo uit: ik heb my altyd wel by 't duistere geloof bevonden. Ik hoop op een goede uitslag, en verlange om uit deze Egiptise dienstbaarheid verlost te zyn: tussen my en de Heere staat het wel; dank de Heer als ik dood ben. De banden des Doods hem meer en meer drukkende, lag hy veel in diepe verzuchtingen, en herhaalde menigmaal het woord van myn Jezus! dat scheen hem als een geduurige verkwikking te zyn, en och Heilige Heer; zeide hy, ‘Zo ik wensen dorst, ik zoude wensen om ontbonden te zyn, ik verlange zeer. Hy nam ook met veel liefde afscheid van zyn gemeenzaamste vrienden, haar hertelyk des Heeren zegen wensende, voor alle liefde en goedgunstigheid aan hem beweezen, wensende met ontblootinge des hoofds en drukkinge der handen, dat God alles weder wilde vergelden, en hoopte haar in 't andere leven te ontmoeten, om daar in volmaakte vriendschap Eeuwig met haar te leeven. Ook ging zyn hertelyke en Christelyke liefde over zyns Zoons kind: ‘De ziele van dat kind, zeide hy, is my zeer dierbaar, ik heb ook in myn tyd veel voor hem gebeden, ik hoop dat het de Heere verder zal zegenen: het wierd voor zyn bedde gebragt, en hy leide beide zyn stervende handen op 't kinds bloote hoofd, en zeide: ‘De Heere zegene u, en geeve dat al de vrucht van Jezus dierbaare Offerhande u tot een Eeuwig erfdeel moge worden, en dat gy door alle wederwaardigheden dezes levens, behouden door moogt geraaken, door Jezus Christus Amen. Tegens de Moeder zeide hy, ‘Verlaat u op God, en wenste haar ook zyn zegen toe, zeggende; ‘Ik heb veel voor u en uwe familie gebeden, tot uwe en haarer zaligheid, en ik hoop dat de Heere myne gebeden verhooren zal, gelyk hy myn gebeden, die ik dikmaals voor dit kinds Vader gedaan heb, verhoord heeft: verder verzocht hy op 't nedrigste begraaven te worden, zeggende, ‘Ik ben hoog genoeg, als ik maar dood ben. | |
[pagina XXVIII]
| |
Had anders geen uiterlyke bekommering over iets dat in de wereld was, nebbende zich volkomen los gemaakt, met alles den Heere op te draagen door een leevendig geloof, waar mede hy zich zelfs en de geheele wereld overwonnen had, en liet niets in hem overblyven als een onuitblusselyk verlangen na de Eeuwigheid: zyn sterke begeerte en diepe verzuchtinge, scheenen zyn ziele wel met een van de oude aldus aan te spreeken, en te zeggen, Gaat uit myn ziele, gaat uit. Doch blees buiten alle verwachtinge, noch eenige uuren op dezelve wys leggen. Als men hem onderwylen vroeg, hoe 't hem nu voor quam, wegens de onderscheide standen en staat van 't andere leven, zeide hy, ‘Daar bekommer ik my niet mede, ik zal in Gods handen komen, die zullen 't wel maaken, ik geloof dat ik in de zalige rust zal verzinken. Een weinig stil gelegen hebbende, door dien hem 't spreeken heel zwaar viel, verhefte hy zyn half gestorve krachten weder, en zeide met een verheven stem, tot drie maal, ‘Och Heere! help een arme Vreemdeling, help een Weduw en een Weesje; waar op zyn hoofd omdraaijende, zag haar met groote ontferming aan: ondertussen namen zyn krachten geheel af, en begon stil te leggen. Kort daar na gaf dat groote voorbeeld van ongeveinsde Godvruchtigheid zyn geest aan Gode zyn Schepper over, ons nalaatende de lieffelyke reuk van een heilige wandel, waar door hy noch lange in 't herte zyner vrienden zal leeven, na dat hy deze sterfelyke rok heeft uitgetrokken, op den 5. April 1712. des 's avonds tussen 6 en 7 uuren. In Amsteldam. | |
Psalm CXVI: 15.Kostelyk is in de oogen des Heeren de dood zyner Gunstgenooten. |