De schriftuurlyke geschiedenissen en gelykenissen, van het Oude en Nieuwe Verbond(ca. 1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina II] [p. II] [Deel 1] Op de tytel-figuur, Van het Oude en Nieuwe Testament. Het Oud Verbond, (in 't Vuur) aan 't menschelyke leven, Tot een bestierster, en inbrydeling, gegeeven, Draagt Arons Kerkendienst, en zyne Bondgenoot, De land-dienst Israëls, en 't Wetboek op haar schoot: Terwyl (na Gods bevel) van haaren voet beneden, De snoode Afgodery (gebryzeld) werd vertreeden; Daar zy de Taaf'len van de Tien Geboden houd, (Met een ontzach'lykheid, en schroom,) van 't oog beschouwd. Haar hand bevat de Roê, die by d'aloude dagen, In eenen nacht (verjeugd) Amand'len heeft gedraagen: Een heerlyk Voorbeeld, van de schoone Lelien Stam, Die met het Nieuw Verbond in Adams dorheid quam. Dat zelve heeft (uit gunst van 't Godlyk welbehaagen) Haar bloote aangezicht en oogen opgeslaagen. Omgeeven met de glans van een zachtmoedig licht, Waar voor de duisternis der blinde onkunde zwicht. Haar schoot draagt brood en wyn, en 't Boek der Heil'ge Schriften, Die voor 't goedwillig hert het quaad van 't goede schiften. En daar benevens ook de scherpe doorne kroon, Want door het lyden, komt het allerhoogste Schoon. De heele Wereld met haar Stoet en Medgezelle, Van vluchtig tydlyk goed, is haar een voetschabelle. Zy leid de hand bedacht op haar oprecht gemoed, Betuigende haar zucht na 't allerhoogste goed. Wyl van den Altaar, (daar by t'zaam gevouwen handen, Den Wierook in het vat des herten leid te branden,) Het reukwerk opgaat van 't Gebed en van den lof, Met dienst der dienaars van het allerhoogste Hof. [pagina III] [p. III] Vorige Volgende