Het leerzaam huisraad
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Lust is een diepe Put.
En wacht u zelven, dat uwe herten niet te eeniger tyd bezwaart en worden met brasserye, en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u dien dag niet onvoorziens [over] en kome. Lukas XXI: 34.
| |
[pagina 161]
| |
Op Figuur XLVI.
De Ouden hielden zich te vreden,
Mits dat zy tweemaal op een dag,
Den t'zaamenvoeg ter tafel deeden,
En vierden zo dien ommeslag.
Maar Jongertyd, in onze dagen,
Heeft deze maat verdubbeleerd,
En tot een ieders welbehaagen,
De viermaal tafeling geleerd.
Of Gulzigheid hier is verbannen,
En maatigheid den teugel houd,
Dat staat by ieder uit te wannen,
Wanneer hy 't opwerpt en beschouwd.
ô Dorre gronden, zo genegen,
Tot zwelgen van veelvoudig vocht,
Ziet toch in tyds na zulke wegen,
Langs welke gy ontkomen mogt,
(Na dat gy deze tyd passeerden,)
Die drooge plaats, daar iemant lag,
En maar een Dropje nats begeerden,
Doch deze gaave niet en zag.
| |
[pagina 162]
| |
Jezaias I: 30.Want gy zult zyn als een eike, welks bladeren afvallen, en als een hof, die geen water en heeft. | |
Lukas XVI: 24.En hy riep en zeide, Vader Abraham ontfermt u myner, en zend Lazarus, dat hy het uiterste zyns vingers in het water doope, en verkoele myn tonge: want ik leide smerten in deze vlamme. | |
Joannes IV: 13, 14.Jezus antwoordde en zeide tot haar, Een ieder die van dit water drinkt zal wederom dorsten:
Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geeven zal, dien en zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water dat ik hem zal geeven, zal in hem worden een fonteine van water springende tot in het eeuwige leven. | |
En Kapittel VI: 35.En Jezus zeide tot haar, Ik ben 't brood des levens: die tot my komt, en zal geenzins hongeren, en die in my gelooft, en zal nimmermeer dorsten. | |
[pagina 163]
| |
En Kapittel VII: 37, 38.En op den laatsten dag, [zynde] den grooten [dag] des, Feests, stond Jezus en riep, zeggende, Zo iemant dorstet, die kome tot my en drinke.
Die in my gelooft, gelykerwys de Schrift zegt, stroomen des leevenden waters zullen uit zynen buik vloeijen. | |
Titus II: 11, 12.Want de zaligmaakende genade Gods, is verscheenen allen menschen: En onderwyst ons, dat wy de godloosheid en de wereldse begeerlykheden verzaakende, maatiglyk, en rechtvaardiglyk, en godzaliglyk leeven zouden in deze tegenwoordige wereld. | |
1 Petrus IV: 3, 4, 5.Want het is ons genoeg dat wy den voorgaanden tyd des levens der Heidenen wille volbragt hebben, en gewandelt hebben in ontuchtigheden, begeerlykheden, wynzuiperyen, brasseryen, drinkeryen, en grouwelyke afgoderyen. Waar in zy haar vreemd houden, als gy niet mede en loopt tot dezelve uitgietinge der overdaadigheid, en [u] lasteren: Dewelke zullen reekenschap geeven den geenen die bereid staat om te oordeelen de leevende en de doode. |
|