Het leerzaam huisraad
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Dat het beklyve.
Is myn woord niet alzo, als een vuur, spreekt de HEERE? en als een hamer, [die] een steenrotse te morsel slaat? Jeremias XXIII: 29.
| |
[pagina 43]
| |
Op Figuur XII.
Of schoon de vonken ryk'lyk quamen,
En 't tintel was niet by der hand,
Op dat zy haare wooning namen,
En maakten een gewenste brand,
Zo kost men vuur noch licht ontsteeke,
Op dat de naare duisternis
Met zyn bedeksel 't oog ontweeke,
En voorts geschied wat noodig is.
Het harde Hert word wel geslaagen,
Daar springen ook wel vonken uit,
Van overtuigde droeve vlaagen,
Tot wee en klaagelyk geluid:
Maar t'elkens zyn zy weêr verdweenen,
En 't Oog der Zielen blyft verblind,
Dewyl die vonk, tot licht verscheenen,
Ontrent het Hert geen Tintel vind.
Hoe lang dan zult gy acht'loos weeze,
En maaken geen bereiden grond,
Daar 't Vonkje van des Heeren vreeze
Zyn voedsel en verblyf in vond?
Bekruipt u geen bekommernisse,
| |
[pagina 44]
| |
Zo uw verzuim te lange wacht,
Dat gy het Eeuwig licht mogt misse,
En zat zo in de helse nacht?
Nu is 't uw tyd om licht t'erlangen,
Terwyl Gods Hand uw Hert noch slaat,
Nu moet gy 't levens vonkje vangen,
En maaken 't uwe Ziel tot baat.
| |
Jeremias II: 30.Te vergeefs heb ik uwe kinderen geslaagen: zy en hebben de tucht niet aangenomen; u-lieder zwaard heeft uwe Profeeten verteerd, als een verdervende leeuw. | |
En Kapittel V: 3.O HEERE, en [zien] uwe oogen niet na waarheid? gy hebt ze geslaagen, maar zy en hebben geen pyne gevoeld; gy hebt ze verteerd, [maar] zy hebben geweigert de tucht aan te neemen: zy hebben haare aangezichten harder gemaakt dan eene steenrotse, zy hebben geweigert zich te bekeeren. | |
Matth: XIII: 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9.En hy sprak tot haar veele dingen door gelykenissen, zeggende, Ziet een Zaaijer ging uit om te zaaijen: | |
[pagina 45]
| |
En als hy zaaide viel een deel [zaads] by den weg: en de vogelen quamen, en aten dat zelve op.
En een ander [deel] viel op steenachtige [plaatsen,] daar het niet veel aarde en hadde, en het ging terstond op, om dat het geen diepte van aarde en hadde.
Maar als de Zonne opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en om dat het geen wortel en hadde, is het verdord.
En een ander [deel] viel in de doornen: en de doornen wiessen op, en verstikten het zelve:
En een ander [deel] viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd, het ander sestig, en het ander dertig [voud.]
Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. | |
Hebreen III: 7, 8.Daarom gelyk de Heilige Geest zegt, Heden indien gy zyne stemme hooret, Zo en verhard uwe herten niet, gelyk [het geschied is] in de verbitteringe, ten dage der verzoekinge, in de woestyne. |
|