Jezus en de ziel
(1916)–Jan Luyken– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
[pagina VII]
| |
InleidingVAN de gevoelens die Luykens tijdgenooten bezielden bij diens dood in 1712 bezitten wij het getuigenis in de levensbeschrijving door zijnen vriend Van Eeke, welke daarom hierachter volgt. Aanvulling uit later onderzoek en verder perspectief is natuurlijk gewenscht. Standaardwerk voor levensbeschrijving en etswerk is het groote boek van P. van Eeghen en J.Ph. van der KellenGa naar voetnoot1), dat tevens gids is door de Luykenverzameling in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Reeds sinds 1875Ga naar voetnoot2) wordt gewaarschuwd tegen de eenzijdige voorstelling van Van Eeke's ‘Kort Verhaal’ over Luykens jongelingsleven, bekeering, en ‘slecht gezelschap’. Behalve van Eeghen gaven o.a. Dr. C.B. HylkemaGa naar voetnoot3), Prof. G. KalffGa naar voetnoot4) en Dr. J.L. PrinsenGa naar voetnoot5) beter rekenschap van de zielsprocessen, waardoor ‘de Heer hem (in 1675) aan 't Herte verscheen.’ Wij spreken thans van jaren van overgang en wijzen nadrukkelijker op den invloed van Jacob Böhme, den Duitschen schoenmaker-theosoof. ‘De vromen van zijn | |
[pagina VIII]
| |
(Luykens) tijd’ behoorden tot die kringen over wie Böhme's sfeer zich uitbreiddeGa naar voetnoot6). Wij hoorden zelfs Luyken een Nieuwlichter noemenGa naar voetnoot7), zij het ook onder protest van velen die hem als onzen ‘ouden Luyken’ willen blijven lezenGa naar voetnoot8). Vindt dus Luykens indeeling bij de ‘vrijgeesten’, nog geene algemeene instemming, zijn letterkundig eerherstel is sinds de dagen toen Jonckbloet e.a. slechts verzen uit de Duitsche Lier aanhaalden, alom erkend: ‘Jan Luyken's verzen zijn het volle reine slotaccoord van onze machtige 17e eeuwsche kunst en tegelijkertijd het serene, nobele geluid dat aankondigt het ruimer, dieper voelen, het rijker en veelzijdiger zieleleven in de kunst der moderne tijdenGa naar voetnoot9). Wat thans in het bijzonder ‘Jezus en de Ziel’ betreft, uitgave van dit minst bekende, toch meest kenmerkende boekje, dat als 't ware 't ‘program’ is van alle latere levenswerk, zal dit eerherstel voltooien. Tusschen zijn eersten jeugdbundel: de dertelende Dietsche Lier (1671) en ‘Jezus en de Ziel’ (1678) liggen omstreeks 1675 de jaren van omkeer. De galant der Amsterdamsche Jofvrouwen is geworden de minstreel der Hemelsche ‘Sofia’, zijne ziel de bruid van den eeuwigen Zone Gods. Van 1678 tot 1771 verschenen twee uitgaven in twaalf veelgelezen drukken. De dichter der populaire Duitsche Lier bekoorde ook met deze, even zuivere verzen; het aanzien der zinneprenten deed gedenken, en de citaten uit den Bijbel waren welkom aan een nog bijbelvast geslacht dat voor de hem zoo bekende klanken van het piëtisme paralellen ontdekte in de diepzinnige bespiegeling der in proza gestelde toelichtingen. Juist daarom is het niet toe- | |
[pagina IX]
| |
vallig dat in de 19e Eeuw wel Luykens andere bundeltjes werden herdruktGa naar voetnoot10) maar deze niet. Tegen het einde der achttiende eeuw zonk de geestesrichting waarvan hij een uiting was, in dieper onderaardsche bedding. Thans mag uitgave weder worden gewaagd. Zijn prentkunst is in 't Suasso-museum voor onze bewondering toegankelijk, zijn dichterschap vond waardeering in menige nieuwere bloemlezing, en wijsgeeriger zin zal den eerbied voor Böhme als een grooten pionier van het moderne denkenGa naar voetnoot11) op Jan Luyken, zijn volgeling, overbrengen. Eerst sinds 1677 wijdde de toen 28-jarige schilder zich aan de etskunst. De prentjes der eerste uitgave, van 1678 (nog achtmaal herdrukt) zijn dus jong, onvast werk en onzelfstandige navolgingGa naar voetnoot12). Ondanks hun bekoorlijke naïeveteit en losse blondheid moet daarom, ook dewijl hun in Dr. Hylkema's bloemlezing reeds recht wedervoer, aan de editie van 1714 (driemaal herdruk), zoogenaamd ‘met | |
[pagina X]
| |
de groote platen,’ de voorkeur worden gegevenGa naar voetnoot13). Men beschouwe den smid op bl. 97, het ezeltje bl. 127, en vergelijke de houding der gestalten op bl. 101 met 't prentje uit de eerste uitgaaf in van Eeghen, ‘Het Werk’ enz., bl. 4. Het zwakke is krachtiger, hoewel soms ook zwaarder geworden. Met piëteit echter bedenken wij dat Luyken nog vóór zijn dood in 1712 deze tweede serie prenten vervaardigde doch de heruitgave van deze eerste ‘uitbarsting van zijn volle hart’ niet meer beleefde. Overigens behoede het oordeel van van Eeghen over de duizenden etsen in de Amsterdamsche verzameling ons voor uitsluitende beoordeeling zijner zoo veelzijdige, puntige vaardigheid naar het hierachter te vinden graveerwerk. De inhoud van ‘Jezus en de Ziel’ is een Pelgrimreis, van ouds geliefde lectuursoort, welke wegwijzer was op een pad waarlangs zoekers uit allerlei kerk samenkomen en naar eigen keuze trekken konden met Katholieken of ProtestantenGa naar voetnoot14); de groote mystieke Broederschap heeft hare diepgedoken verbindingsgangen onder de scheidsmuren der Kerkgenootschappen door. Ook Luyken beschrijft in het eerste Deel, hoe de Ziel afscheid neemt van haar huisgenoot, het Vleesch, den ‘ouden Adam’ (I en II) en zich opmaakt om in de schoonheid der natuur (III), door de woestijn der zonde (IV), op den steilen berg der zachtmoedigheid (V) en in het dal van ootmoed (VI) haren bruidegom te vinden (VII). Voortaan zal deze haar niet meer verlaten, maar bij verduistering troosten, onder aanvechting bijstaan, en voor afdwaling behoeden (VIII-XIII). In de tweede Afdeeling kan zij zelve reeds vele | |
[pagina XI]
| |
waarheden van het schouwende leven ervaren en uitspreken (XIV-XXVI). Totdat in het derde boek de door deze ervaring en voorlichting steeds inniger geworden liefde haar doet verlangen naar die volkomene vereeniging, die nog slechts door de uiterlijke scheidsmuur van het aardsche leven wordt belet (XXXIX). ‘Van de vreugde in het eeuwige Vaderland,’ waar zij dan bij haar Vader thuis is, spreekt de uitgebreide toelichting op dit laatste zinnebeeld. Ook onder Böhme's werk is een ‘Weg tot Christus’. Geen wonder dat vooral langs diens weg ‘de bloemen der hoogwaardige vrienden Gods’ geplukt werden en ‘Jezus en de ziel’ overal in zijn geest gevoeld is. Er is een zoo treffende overeenkomst tusschen den gedachtengang van Böhme's ‘Gesprek eener verlichte en eener onverlichte ziel’ (Editie Schiebler, Band 6), en dien van ‘Jezus en de Ziel,’ dat men tot 't vermoeden komen zou: Dàt is de embryo van Luiken's boekje. En dan is die volgroeid door de in de uitbreidingen voorkomende citaten uit Böhme's andere boeken. Indien echter Böhme, de diepzinnige, een schatgraver mag worden genoemd en als ware wijsgeer een ‘onderaardsch mensch’, dus met een mijnwerker te vergelijken, die in de diepe schachten van het goddelijk ‘Grondelooze’ neerstijgt om er het zwarte goud der occulte wijsheid te delven - dan is Luyken als een mijnknecht die deze vondsten naar buiten droeg en in den kolengloed dier samengeperste begrippen het erts van zijn gemoedsleven tot eigen en klare verzen smeedde. Wellicht ten onrechte is het vermoeden geopperd dat ook deze verzen vertaald zijnGa naar voetnoot15). Dan in elk geval zoo dat zij de getuigenis ontlokken: ‘welk een kunstenaar toont hij zich als vertaler’; en voor dien lof wordt verwezen naar gedichten als op bl. 18, 33, 38, 84 en verscheidene anderen. | |
[pagina XII]
| |
Van die op bl. 33 en 84 luidt 't zelfs: ‘Wie, behalve Vondel, schreef verzen als deze?’Ga naar voetnoot16). Maar in de uitbreidingen achter de zinnebeelden laat Luyken Böhme zelf aan het woord, (blijkens die cursief gedrukte aanteekeningen voor welke een vet cijfer is geplaatst). Slechts af en toe vinden we een stuk uit den Bijbel of een ander Mysticus (Thomas à Kempis bl. 56). Voor het ‘Eeuwige Vaderland’ bracht ik aangaande elke alinea 't bewijs bij, dat dit stuk in zijn geheel een bloemlezing is, vooral uit de Aurora, Böhme's eerstelingswerk, 't welk door Luyken is vertaald in 1686Ga naar voetnoot16a). De Aurora bevat den eersten neerslag van Böhme's extase over de hem ten deel gevallen openbaringen. Het is een zijner duisterste boeken en daarom vinden wij die duisternis terug in Luyken's proza van bl. 169 af. - Gelukkig staan goede inleidingen tot Böhme's werken thans ten diensteGa naar voetnoot17). Wat de proza stukken bij de andere zinnebeelden betreft, zullen bij voorbeeld bl. 28, 60, 102 ook zonder meer genoten kunnen worden. En zoo drijft daar over de binnenste omheining waarachter vakfilosofen zich tot dieper studie zetten, toch ook nog wel naar wijder kring iets over van den fijnen kruidengeur uit dezen bloemenhof. Zelfs wel van ‘het eeuwige Vaderland,’ indien wij bijvoorbeeld de beschrijving lezen der Hemelsche Musica, waar blijkt hoe | |
[pagina XIII]
| |
Böhme ‘geboorte en beweging van het Al als een Symfonie verneemt die opwelt uit het hart der Eeuwigheid. Wie denkt hier niet aan Schopenhauers leer dat de muziek uit het hart der wereld oprijst?’Ga naar voetnoot18). - Kinderlijk als de triplieken van Fra Angelico wordt genoemd de kleurige beschrijving der Engelenwereld: ‘Bij wie zal ik nu Engelen (= de krachten Gods, R.) vergelijken? Ik zal ze met recht bij de kleine kinderen vergelijken, die in de Mei, als de schoone Roosjes bloeien, met malkander in de schoone bloempjes gaan, die afplukken en maken daar edele Kransjes van en dragen die in haar handen en verheugen zich....’Ga naar voetnoot19).
De naglans der ‘gouden eeuw’ streek over Hollands steden: Hollands zwakheid blijkt uit den moord op de de Witten; Hollands kracht, als Willem III naar Engeland zeilt en daar koning wordt; Hollands hebzucht en durf nog in Oost-Indië's wateren, Hollands goedheid in de komst en ontvangst der Refugiés. Het is in dezen tijd dat midden in 't woelige handeldrijvend zeventiende-eeuwsche Amsterdam deze dingen uit de ‘Engelsche wereld’ werden gehoord en gezien; dóór de onrustig-trillende atmosfeer der hem omringende samenleving heen drongen in den geest van dezen eenvoudigen handwerkman zulke harmonieën van geluid en kleur uit het Andere Leven. Zal niet ook juist in onzen geweldigen tijd weer veel heimwee naar het stille ontstaan en naar dit boekje doen grijpen? Zelfs onder zijn eigen werken neemt het een afzonderlijke plaats in. Het was als een bruidstijd wanneer buiten het aangebedene niets op den voorgrond treedt. In zijn volgende bundels komt geen proza van Böhme meer voor, En ofschoon hij aan die eerste liefde zijns geestes trouw bleef, immers tot de voorbereiding der heruitgave vlak voor zijn sterven, - zijn de latere zinnebeelden meer aan | |
[pagina XIV]
| |
het dagelijksch leven ontleend. ‘Jezus en de Ziel’ heeft de eenzijdigheid van elk program, en van alle ascetische mystiek de wereldafkeer, waarin wij ons niet kunnen vindenGa naar voetnoot20). Ook drong de machtige geest van zijnen Görlitzer meester hem op 't pad waar de schrik voor 't voor eeuwig verloren gaan zoovelen met ontzetting vervult; een ontzetting waarvoor wij geen orgaan bezitten. Als Luyken spreekt van altijddurende pijniging of straf der ziel, verstaan wij hem niet meerGa naar voetnoot21). Doch het kort verhaal van des schrijvers volmaakte beginseltrouw en zachtmoedig, liefhebbend bestaan ontneemt ons de vrijmoedigheid tot aanmerking. Notaris Walschaart beschreef, op verzoek der Weeskamer te Amsterdam, na zijn dood den inboedel, die getaxeerd werd op iets meer dan tweehonderd guldenGa naar voetnoot22). Hij had schatten kunnen verdienen. En te dieper eerbied voor zijn kunst in ets en gedicht vervult ons, als wij bedenken dat de kracht van dit ascetisme niet vermocht den kunstenaar in hem te dooden, gelijk hij wel had gewild. Zijne kunst was sterker dan hij zelf. De dichter der Dietse Lier had bedoeld, de welluidende snaren te doen springen. ‘Zich nederzettende | |
[pagina XV]
| |
aan de voeten der vrienden Gods deed hij afstand van zijn koningschap op het gebied der kunst en knakte moedwillig en met voorbedachten rade de slagpennen in de vleugelen van zijn geest.’ Zoo oordeelde 't ons voorgaande geslachtGa naar voetnoot23). Thans zien wij het beter: slechts heeft hij eenige jaren gezwegen. Toen werd het hem als Jeremia: ‘Zeg ik dan: ik wil niet van Hem gewagen, ik spreek niet meer in zijnen naam, - zoo wordt het in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn gebeente; ik mat mij af om het uit te houden, maar ben er niet toe in staat’Ga naar voetnoot24). Zijne wieken groeiden weder aan, en zijns ondanks stuwde zijn geest hem in 1678 op tot de duizeling wekkende gedachtenvlucht, die in dit boekje moge nageoogd worden.Ga naar voetnoot25)
F. REITSMA |
|