Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Toen ick des werelts heul verloor,
Heb ick mijn self, in een Woestijn, gevonden;
Daer deed sich 't eyslijk Monster voor,
Te saem geset van gruwlen en van sonden.
Nu sien wy 't hoog en diep verschil,
En hoe wy sijn het tegendeel des Heeren;
Wy vinden vlees, en eygen wil,
Die tegen Godt en sijnen wil begeren.
Wy vinden Duyvel, Hel en Doodt,
En alles wat afgrijslijk is voor Gode;
Wat raet, in dese hoogste noot?
Wy vinden 't so: Indien ons Godt niet noden,
En trock, wy dorsten nimmermeer,
Van schaemte, voor sijn heylig aenschijn komen
O wee! ô wach! mijn Godt, mijn Heer!
Wat heeft de plaets des herten in genomen!
Den Ouden Mensch, dat boose kindt,
Door 't regement der Sterren voort gedreven,
Is met den Duyvel hoog bevrindt,
Dat sijnder twee, die passen op mijn leven.
Ach Slangen-treder staet my by,
Ick arme Ziel, ick strijde voor uw eere:
Ick voor mijn Godt, en Godt voor my,
So sullen wy den vyandt noch braveren.
| |
Goddelijk Antwoordt.Komt herwaerts tot my alle die vermoeyt ende belast zijt, ende ick sal u ruste geven. Matth. 11. vers 28. | |
Al waren uwe sonden als scharlaken, sy sullen wit worden als sneeuw. Jes. 1. vers 18. | |
[pagina 23]
| |
Twist Heere met mijne twisters; strijdt met mijne bestrijders. Grijpt den schilt ende rondasse, ende staet op tot mijner hulpe. Psalm 35. vers 1.2. | |
[pagina 24]
| |
Op het IV. Sinnebeeldt.Van het vinden sijns selfs, en van rechtschapen ernst.
Wanneer in de Ziele den vonck der liefde Godts Men vint die nieuwe wedergeboorte niet in twist, Niet lange disputeren, maer ernst: want den Hemel | |
[pagina 25]
| |
men; sy sullen eeuwig in Godt zijn. Sijne liefde is gro- Versoekt het maer also, gy sult wonder ervaren; gy |
|