Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Ick sach de schoonheyt, en de soetheyt aller dingen,
En sprack: wat sijt gy schoon! Toen hoorden mijn gemoet:
Dat zijn wy oock; maer hy van wien wy 't al ontfingen,
Is duysentmael so schoon, en duysentmael so soet;
En dat zijt gy, mijn Lief, soud ik u niet begeren!
Is hier een Lely-bladt, op aerd, so blanck en fijn!
Wat moet, ô eeuwig Goet, ô aller dingen Heere,
Wat moet de witheyt van uw suyverheyt dan zijn!
Is 't Purper ook so schoon der Rosen, die hier bloeyen,
Bedaut met Peerlen, als de Morgen-son haer groet?
Hoe moet het Purper van uw Majesteyt dan gloeyen!
Ruyckt hier een Violet so lieflijk en so soet;
Als 't Weste windtjen door de Hoven sacht gaet weyden,
So ick het menigmael by koelen morgen vont,
Wat moet sich dan een reuk door 't Paradijs verspreiden,
So lieflijk vloeyende uyt uw vrindelijken mondt!
Is hier de Son, gelijk een Bruydegom geresen,
So schoon, en blinckende op het hoogste van den dag?
Wat moet uw aengesicht dan klaer en helder wesen!
O God! mijn schoonste Lief, dat ik uw eenmael sag!
| |
Goddelijck Antwoordt.Salig [zijn] de reyne van herten: Want sy sullen Godt sien. Matt. 5. vers 8. | |
[pagina 19]
| |
Want sijne onsienelijke dingen worden van de scheppinge der Werelt aen, uyt de Schepselen verstaen ende doorsien, beyde sijne eeuwige kracht ende Goddelijkheyt, op dat sy niet te verontschuldigen en souden zijn. Rom. 1. vers. 20. | |
[pagina 20]
| |
Op het III. Sinnebeeldt.Van de inwendige en uytwendige dingen.
Dat uytwendige is een openbaringe van dat inwendi- In Godts kinderen is inwendig dat Goddelijke werken Den plaets des eeuwigen Paradijs is in dese werelt in | |
[pagina 21]
| |
Gesterrente en de aertsche Creaturen vergaen, als dit Nu gelijk wy hier uyterlijk vuur hebben, so isser ook En gelijk wy hier water sien, so is'er ook een Geeste- En gelijk als hier lucht is, so is'er oock een inwendige En gelijk als wy hier Aerde hebben, so is 'er oock een Indien nu hier sulck een grooten schoonheyt en soe- |
|