Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Soud ghy my dan soo gantsch en gaar begeven,
Mijn halsvrindin? ô Ziel! en roven my
Mijn hoogste goedt, mijn weelig spelent leven,
En voeren in een diepe slaverny?
Soud ghy uw vrint, uw naaste halsvrint schenden?
En maken tot een yders smaat en spot,
En werpen in veel jammer en elenden;
Bedenckt u recht, kan dat bestaan voor Godt?
So spreekt het Vleesch, den ouden mensch der sonden.
Hoor, wat ick hem voor eenen antwoort geef:
't Is beter dat ghy tydlijck wort gebonden,
Als dat ghy my in eeuwige banden dreef:
Ghy sijt een schalck en spint my maar ellende:
Ghy meent uw buyck; en doet gelijck een beest;
En komt ghy dan aen uw bestoken ende,
Wijl ghy uw grondt hebt in der Sterren Geest,
Soo breeckt ghy af, en laet my hene varen;
Schijnt dan Godts licht niet in mijn Zielen vuur,
Soo moet ick wel in 't eeuwigh duyster waren,
Wijl ick ontspringe uyt d'eeuwige natuur:
Daerom ô gast! my is de wacht bevoolen;
Ghy stuyft tot niet, ick ben een eeuwigh Bant,
Het lust my niet in eeuwigheyt te doolen,
Ick soeck mijn rust in 't eeuwigh Vaderlant.
| |
Goddelijck Antwoordt.Doodet dan uwe leden die op de Aarde zijn. Col. 3 vers 5. | |
Indien uwe rechterhandt u ergert, houdtste af, ende werptse van u. Matth. 5. vers. 30. | |
[pagina 15]
| |
Het Vleesch begeert tegen den Geest en de Geest tegen het Vleesch: en dese staan tegen malkanderen. Gal. 5. vers 17. | |
[pagina 16]
| |
Op het II. Sinnebeeldt.Van den strijd tusschen Geest en Vleesch.
Den ouden Adam spreekt: ô arme Ziele! waarom Maar de Wysheyt Godts spreeckt: Ghy mijn | |
[pagina 17]
| |
ben: Waerom acht gy dat verbrekelijke leven? Gy So u dan groote eere voor uwe smaet ontmoet, waer- Dat wilde Dier spreekt tot de Ziele: Ik ben evenwel |