Jezus en de ziel
(1685)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
AL geeft sich hier so mildt in desen lande,
Voor 't uyterlijke levens vier,
Een overvloet om sorgeloos te branden,
En vlees en bloed, dat grove dier,
Sijn aartse lust, den vollen toom te geven;
Noch voel ick vaak, in mijn gemoet,
Een vonkent vuur, een diep verborgen leven,
Dat hongert naar een hooger goet;
En spreekt: Wy sijn niet t'huys op dese aarde;
My dorstet na mijn Vaderlant,
En Vader die my uyt sijn wesen baarde,
Waar tegen sich den Esel kant:
Noch tijds genoeg; wegh al te diepe sorgen:
Volbrengt noch dese laatste lust.
Dit drijft het Vlees, van d'een tot d'and're morgen,
En set den Geest in valse rust.
Nu langer niet. Nuw is het tijdt van waken,
Eer dat de Ziel een Distel wert,
En nimmer tot genade meer mag raken.
O Heer geeft my een ander hert.
| |
Goddelijk Antwoort.Heden indien ghy zijne stemme hooret, so en verhardet uwe herten niet. Hebreen 3. vers 15. | |
De Goddeloose verlate sijnen wegh, ende de ongerechtige Man zijne gedachten: ende hy bekere sich tot den Heere, soo sal hy hem sijner ontfermen. Isaia 55. vers 7. | |
[pagina 11]
| |
Ick zal op staan ende tot mijnen Vader gaan, ende ick sal tot hem seggen, Vader, ick hebbe gesondigt. Luc. 15. | |
O Godt, zijt my Sondaar genadigh. Luce. 18. vers 13. | |
[pagina 12]
| |
Op het I. Sinnebeeldt.Van den treck des Vaders: en hoe de mensche die moet volgen.
Wanneer den mensch eenen diep verborgen wille in Maar dien selve treck des Vaders, als die ingelijfde, Dat alsoo geen mensch oorsaack heeft om aan Godts Die selve spare het genen oogenblick meer, gelijck Want die begeerte, om sich eenmaal te bekeeren, is Siet toe, verstopt uw gemoedt en verstant niet. Wan- | |
[pagina 13]
| |
zijt, in welcken swaren diensthuyse uw Ziele gevangen O Ziele! ô eeuwige creatuur, neemt toch den tijdt |
|