| |
CXXII. Brief.
Beminde Neef,
U L. schryvens van den 29. September is my wel geworden, en was my zo aangenaam, dat ik my geneegen vond, daar kortelyk op te antwoorden, en U L. te bedanken voor de genomen moeiten, gelyk wy U L. ook zeer bedanken voor de vriendschap van de toegezondene salvolaad, wyders heb ik dan gezien, dat myn schriftelyke aanspraak, U L. niet onaangenaam geweest is, en ben verblyd geworden, verstaande dat 'er by U L. zelve bekommernissen en overwegende gedachten zyn, aangaande de zaak van iders hoogste aangelegentheid, de welstand der
| |
| |
Zielen; hoopende dat het glimmende vonkje in 't gemoed, tot een vlammend vuur mag uitbreeken, en met zyn licht verdryven, de duisternissen die de zinnen bedwelmen, om het tydelyke de voortocht te laaten hebben boven het Eeuwige, dewyl wy al te zaamen genood zyn tot de Hemelse maaltyd, en het ons immers niet raadzaam of gevoegelyk zouw zyn, ons zelven te verontschuldigen, dat wy niet en konden komen wegens tydelyke belangen, gelyk de genoode gasten (in 't Evangelium) zeiden, zich beroepende op haar tydelyke zaaken; waar over de Heere zeide, dat zy zyn maaltyd niet en zouden smaaken, dewyl wy dan noch staan in de uitverkoore kostelyke van God vergunde tyd, om ons te keeren en te wenden (alzo wy noch niet onryp afgesneeden en zyn,) of te kiezen en te deelen, wat ons het gewigtigste en waardigste voorkomt, of de Schepper zelve, of de schepselen, zo is het boven alles hoognoodig, om haastelyk en zonder uitstel het beste deel te verkiezen, het wezen voor de schaduwe, wel weetende, dat een schyn der spyze, hoe klaar, schoon, aangenaam en welbehaagelyk, verschynende in een Spiegel, den honger niet verzadigen kan; alzo en kan de ziele haar niet verzadigen, aan al het Spiegelwerk dezer wereld, en des tegenwoordigen levens, welk maar een af hankelyke onwezentlyke schaduwe is, van het eeuwige blyfelyke, zelfstandige, en eenige dat den honger van de ziele vervullen kan: het welke wel toestemme- | |
| |
lyk is voor het licht des verstands, maar dat snel draaijende en omloopende Rad van den geest dezer wereld, verwerd en verstrooid geduurig onophoudelyk de zinnen, dat het gemoed niet tot een beseffelyke en welgemaatigde stilstaande beschouwing, der hoogste aangelegentheid komt; zo dat de goede opkomende gedachten (als gezanten Gods) verschooven werden, met een geduurige verdieverteering, in dit of in dat, door wereldse bedenkinge of uitwerkinge, en het schip des levens, aldus voor wind en stroom (de dryving der natuur) voort zeilende, zonder pylinge en andere bemoeijinge; eindeling, en onvoorziens een harde stoot en bons te verwachten heeft; gelyk de aloude ervaarentheid veel zulke wrakken, en bakens op den oever en strand van deze levens-tocht ziet, en dies te meer indrukbaare reden geeft aan andere, om diergelyken uitslag te myden.
Alzo beminde Neef, hoop ik dat wy 't zullen aanstellen, om de strikken en het warnet, daar wy anderen in gevangen zien, te ontgaan, en ten laatsten, (zonder naberouw van groot verzuim, om niet waardige en verrotte dingen der verdwyninge) rechtzinnig in dit leven zyn geweest, om te komen tot dat einde, waar toe God zyn beeld geschapen heeft, dat is, de eeuwige Zaligheid; het leven in volkomen welzyn. Dit moeten wy in ons herte zo gewigtig maaken (gelyk deszelfs waardy in ons verstand klaar is) dat geenderlei winden, der wereldse dingen dat
| |
| |
verwaaijen: want ten laatsten, worden alle de zaaken, (daar mede de mensch zich ophoud en verzuimd in dit tegenwoordige vergankelyke leven) maar bevonden als wind te zyn, die voorby gewaaid is, en laat zyn dienaar tot loon van alle moeiten, een leedige hand. Ik wens en hoop dan, dat de Heere U L. en ons, dit indrukbaar maake, dat wy te zaamen dit ons leven, gelukkig mogen voleindigen, en een oneindige vriendschap mogen hebben, in het bezit van 't rechte leven, waar van het tegenwoordige maar een schaduwe is. Het zal hier haast gedaan zyn, elk heeft hier zyn tyd van verschyninge en verdwyninge. En nu is het onze, onlangs zynder verscheidene van onze bekende gestorven, daar wy een goede nagedachten van kunnen hebben; hoe liefelyk is dat, in 't tegendeel van veele andere, die de wereld gediend hebben, en doch van het beminde hebben moeten scheiden. Och! wat is 't doch van den armen mensch, die na zo korten tyds wurming op aarden, weder in 't graft valt, en niets niet mede draagt van alles, waar in hy zich bemoeid heeft, zo dat hy vergat de noodzaakelyke toebereiding, om wel van deze na de andere wereld over te gaan! Maar hoe gelukkig is hy, indien hy zich in deze wereld voor een vreemdeling geacht heeft, en dieswegen zich zelven schikte na de onderwyzinge van de opperste wysheid, wandelende op die zelve wegen van Hem aangeweezen, om alzo te komen in zyne vriendschap, en van Hem ontfangen te worden
| |
| |
in zyne woonstede, om dat daar zyn vergaderde schat was, en zyn herte voorheen al woonden, en alzo de wereld had verlaaten, eer zy hem verliet. Beminde Neef, deze regelen van vriendschap heeft U Lieden, door u schriftelyk weder antwoord opgewekt, om U L. toe te laaten komen, hoop dat het U L. niet verveelen en zal, en wens wyders, dat de Heere verder met zyn genade U L. by staa, dat de onrustigheid die U Lieden bevind mag doorwerken, om bevreediging te vinden door getrouwheid aan de overtuiginge van 't gemoed, en dat wy te zaamen eindeling mogen komen in een eeuwige welstand, tot een oneindige vriendschap. Hier mede groet ik U Lieden vriendelyk, en blyft den Heere in zyn hulpe bevolen.
U L. Gunstige en Heilwensende Neef.
|
|