Geestelyke brieven
(1714)–Jan Luyken– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
een vriendschap van wegens de gelyke hoope tot een eeuwig goed, wy hebben malkanders aangezichte leeren kennen by ontmoetinge langs den vreemden weg, gelegen door de woestyne der wereld, en des tydelyken levens, God geeve, dat wy ze eenmaal en eerlange mogen kennen in 't land daar ze nu na toe gewend zyn, by Zalige ontmoetinge in het verheugelyke Paradys, bescheenen van den oorsprong dezes dags, dat allervriendelykste en beminnelykste ongebeelde licht, dat niet geschapen maar van eeuwigheid in eeuwigheid uit God den Vader geboren word, als een allerliefste Zoon, en al zyne gelukkige inwoonderen Zalig maakt. Dit is een heerlyke hoop, ô Zuster, terwyl wy aanschouwen de idelheden dezer tyd, haar geringe onwaarde, snelle en schaduwachtige heenen vaart, op dat ons jankende en uitziende hert, een hooger voorwerp hebbe, ja zo hoogen voorwerp als God is, God den oorsprong aller dingen, van wien wy in den spiegel dezer tyd een schaduw of schynsel zien, welk is de geschapenheid, de schepselen, het zienelyke al, daar zich zo veel arme menschen aan vergaapen, op de zelve schaduwe verlieft zynde, zonder haar hoofd des gemoeds opwaarts te heffen, na het veroorzaakende waare wezen, van 't welke deze vertoonende schaduwe af hangd, als op den hals gedrukt en belaaden, met een neder buigend juk des vyands. Zo is het dan geluk, verheugens en lof waardig, dat de begeerten des gemoeds tast en zich uitstrekt na God, | |
[pagina 303]
| |
als het waare Zyn, in plaats van na het zienelyke wezen als des Schyn. Maar lieve Zuster, die dezen weg der Pelgrimagie, zo ik denk, ook met zuchten met och en ach bezaaid, gelyk als wy doen, wy woonen midden onder een krom en verdraaid geslacht onder onze vyanden, die ons den zaligen pas gaarn afsneeden, ja wy woonen en leggen gevangen by adderen en slangen, in de gevangenis van ons zelve, ons vlees en bloed en eigen levensgestalte, daar legt den jongeling of jonge maagd, der Goddelyke zucht zo deerlyk gevangen: zouw de vriend, zyn vriend, of vriendinne daarom haaten en verlaaten, om dat hy in elende, in een duister leelyk gat gevangen legd? ô neen, ô neen, onze medogende God is een trouwer Vriend, en daarom willen wy van zyn gunst en getrouwe vriendschap niet vertsaagen, al is 't dat 'er adderen en slangen van verdorventheid uit het broeinest des diepen doorgedrongen vals, in ons herte by den armen, na God uitgestrekte geest der Goddelyke zucht en begeerte woonen, maar hoopen op zyn eindelinge verlossing. De geplaagde gevangene word van zyn Vriend om dies wille niet gehaat, het dagelykse uitzien, begeeren en zuchten des gemoeds is geen slange, maar de vals zuchtigheid des ouden Adams in vlees en bloed, en de uitwerking van de macht der duisternis in de verdorve menschelyke eigenschap, midsgaders het inwerpen des duivels, dat zyn de gehaate of haatelyke adderen en slange, by welke wy te weeten | |
[pagina 304]
| |
de zucht ten goede gevangen leggen, God erbarme zich over ons, daar wy geboeit en gekluistert zyn, zo wy dan weeten dat de Allerhoogsten onze Vriend is, zo hoopen wy met fondament op hem. Ja hy is onze Vriend, die zyn armen der liefde den gantsen dag uitstrekt na onze verlossing en eeuwig heil, hy zal het eindeling wel maaken, op dat wy door zyne genade hem eeuwig pryzen en looven, en omhelzen in eeuwigheid, laat ons getroost zyn langs onzen Pelgrims weg, en blyven in 't zuchten en aanhangen, of wy schoon in ons zelven elendig zyn, de gezonde zyt de Heere, hebben de Medicyn-meester niet van nooden, dat wy op aarden maar vreemdelingen mogen blyven, en onze herten niet neder zinken en tabernakelen maaken, in het wereldse vreemde land, om by den weg te bouwen, maar dat ze blyven woonen by God, en wandelen in den hemel, met de opgeheven zucht, lust, liefde en begeerte, daar toe bevestige en brenge ons gezamentlyk de lieve God, met alle reisgenooten, die haar aangezicht na 't Zalige Vaderland gewend hebben, door zyn Heiligen Geest, op dat wy eerlange met malkander komen te bezitten, alle dat geene, om welks wille wy alhier in de vreemdelingschap vrienden zyn. En al is 't beminde Zuster, dat wy lichaamelyk weinig malkander komen te ontmoeten, te zien, en te spreeken, daar is zo veel niet aan gelegen, de leden der Christelyke Kerk, zyn overal breed en wyd verspreid, dat elk by zich zelven zyn | |
[pagina 305]
| |
zaak maar behertigd, en wy dat zelve van malkander mogen denken, met een aangedenken konnen zich Broeders en Zusters ook verheugen, betrachtende de gelukzalige weg, die deze en geene onzer bekende betreeden, gereekent tegen de gemeene trein en landstraat des werelds, wy hoopen doch in het voorgenomen roozen en leliëndal te zaamen te komen, en eeuwig vrolyk te zyn, in het overdenken van de broederlyke uitgaande Goddelyke zucht, zo dunkt my dat God noch wel een schoone heerlyke en groote gemeente, en heilige Kerk op aarden heeft, bestaande uit alle die hertelyk tot hem gekeerd zyn onder alle volken en geslachten, en dan ziet het 'er noch zo mizerabel niet uit, als het anders wel lykt, door een al te naauwe bepaaling, God zegene deze zyn H: Kerk en Gemeente, daar alle haar ledemaaten in steden en dorpen, gewesten en eilanden, in hoekjes en winkels waar ze zyn, en U L. en ons arme Pelgrims te zaamen, tot een behouden overkomst door dit vreemde, tot dat eigentlyke vaderlyke huis, door Jezus Christus de Heere der heerlykheid, welke U E. zy tot troost en verquikking, tot een allerliefste Vriend en eeuwige Bruidegom, vaart wel in zyne liefde, en weest vriendelyk gegroet van
U E. Toegeneege Vriend en Broeder in de Zalige hoop. |
|