| |
| |
| |
CI. Brief.
Jezus Christus de Eeuwige Liefde Gods, met ons, en in ons.
Beminde Zuster,
Zyt vriendelyk gegroet, in de Allerheiligste naame Jezus, onzen Beminden, welke zy uw Bruidegom, en troost in der Eeuwigheid, die uw Ziele getrokken heeft van den verderfelyken weg der idelheid, zo dat zy hem na loopt, met innerlyke zucht; wel aan laat ons in dien loop blyven, en hangen hem vastelyk aan, als een daar ons veel, ja alles aan gelegen leid, die dierbaar is in onze oogen, derhalven wy zyn gezegende en allerheiligste wil en welbehaagen niet zo licht schatten, om daar losselyk over heen te loopen, als zulke welke het gewigt des werelds en wereldse dingen gewigtig is.
U L. aangenaamen Brief is ons toenmaals wel geworden, zo is 't ons lief, dat gy lieden onder het kruis en de verdrukkinge steund en leund, op God uw Beminde, en in hem getroost en gesterkt zyt, en gy moogt U Lieden daar over te meer verblyden, denkende dat het om zynent wille geschied, hy die de schoonste en grootste aller dingen is, het gewigtigste voorwerp. Zyt dan wel gemoed, en blyft by uwen beminnelyken Heere Jezus, vast en onverrukkelyk staan,
| |
| |
gelyk ik hoope dat wy te zaamen doen zullen, de wortelen van onzen inwendigen zucht vast slaande in den onzienelyken grond der verborgen wereld der Eeuwigheid, en dat beminnelyke herte Gods, tegen al het woeden en stormen des onweers van buiten en van binnen, en wy eindeling na den afval dezer schorse, mogen gevonden worden, staande in het Zalige Paradys Gods, en op deze hoope willen wy onze begeerte uitbreiden, den tyd dezes levens na den hemelsen dauw en zonneschyn des Lichts, dat zelver God is, met naame Jezus Christus, den eeuwigen Zoone der liefde, die grooter is dan alles, en alles met zyn heilige tegenwoordigheid vervuld; bemind en gepreezen moet hy zyn in der eeuwigheid. Wy zyn op een goeden weg, wy hebben een groote buit gevonden; wat is het aardse? wy gaan door deze wereld als vreemdelingen, onze erfenis is in een ander land, ja dat allergelukzaligste land, daar wy met onze uitstrekkinge na toe reizen, daar wy met onze lust en begeerte woonen, daar onze beminde Vriend woond, welke zyne zoekers en vinders en inwoonders in Eeuwigheid zal zyn een altydvloeijende fonteine des Eeuwigen vreugden-levens, uit welke onze eeuwige vuur-ziele haar zal laaven, tot een geduurig lachen der heilige blydschap, dan zal ons het zuchten en steenen dezer Pelgrims-weg niet te veel zyn; dan zullen wy zingen van onze Beminde. O hoe groot zal dat heil zyn! En immers hoopen wy daar op,
| |
| |
dat dat wonderlyke eerlang gebeuren zal. Wy willen ons geeven tot de schoot van onze eeuwige Moeder, aldaar heul en troost zoekende, en eeuwige huisvestinge, en eeuwige verzorginge en eeuwige bewaaringe, en bevrydinge voor alle quaad: ô hoe zoet zullen wy by onze liefhebbende Moeder, des eeuwigen oorsprongs aller dingen, woonen, speelende in kinderlyke eenvoudigheid, in de ruimte der Zalige Eeuwigheid, in het vreugdendal der groeijende en bloeijende wonderen Gods, nevens de ontmoetinge van zo veel heilige en vreugdenryke aangezichten der veellerlei Engelen, nu geworden zynde onze vrienden en lieve mede-broederen, als mede der zalige Zielen, aller godvruchtige; hoe liefelyk zal die harmoneerende byeenwooninge zyn, zonder afval of verbreekinge der frisse behaagelykheid en opwellende vreugde; wat zal dat blyde en vergenoegde gezelschap doen? wat zullen zy malkander zeggen? van wien zullen zy spreeken en zingen? hoe behaagelyk en beminnelyk zal de heilige naame Jezus zweeven in het geluit des lofs! Ja, hoe wel zynde zullen de Zaligen leeven en zweeven in God! hoe zal de hemelse dag des lichts, dat God is, haar zo liefelyk in 't blyde aangezicht schynen! ô schoone verwachting! zouden wy niet getroost en wel gemoed zyn, ons bevindende op een weg, die daar na toe strekt! en of 'er onderwegen wilde dieren uit de woestyne van ons zelven, en de spelonken des herten op ons aanvallen, laatende haar
| |
| |
geweld en grimmigheid zien, wy willen zuchten en vluchten, tot de wachter Israëls dat hy ons behoede, wy willen zeggen; Lieve Vader, verlost ons van den boozen, wy willen ons door zyne genade, daarom niet laaten vertsaagen of laaten verjaagen, maar voortgaan onzen zaligen weg, denkende dat zy onze huisgenooten, onze vyanden zyn, God die het licht uit de duisternis schept, doe het ons door zyn genade ten goede gedyen, en dat wy ons geduurig in zyn Vaderlyke armen werpen; immers is hy God, onzen God! dat eeuwige zachtmoedige vriendelyke goed, immers begeeren wy zyner, immers loopen wy hem na, alzo willen wy gelooven dat hy met, by, en in ons is, na het deel der goddelyke zucht en uitbreidinge, of schoon de slange noch in onze eigenwillige duisternis woeld en krioeld, wy houden het met den slangen-treeder en zuchten tot hem; wy willen goeds moeds zyn, en laaten ons niet vertsaagen, of 'er schoon helse pylen vliegen, maar houden ons met het Anker der Goddelyke begeerte in den grond van het herte Gods, de Eeuwige Liefde des Vaders Jezus Christus, onzen Koning en beminde vast; hy woone door 't geloof in onze herten, en zy den maaltyd of spyze onzer begeerte, zyn hand geleide en versterke u, en zyn waarde zy dierbaar in het oog uwes herten, gelyk hy is, en wy ons daar over verblyden, gelooft zy de naame des Heeren, die ons uit het Egipten der zondelyke dienstbaarheid, van onder het juk des Dui- | |
| |
vels geroepen en verlost heeft, om hem te volgen op den weg ten eeuwigen leven, het welke wy met malkander hoopen te erlangen, door zyn genade, gelooft zy de Heere voor alles goeds, en gepreezen in der Eeuwigheid, die ons stelt tot geluk, en verlost uit eeuwige elende; laat ons blyde en wel gemoed zyn; God trooste u in alles; Jezus Christus zy u verquikking en Bruidegom des herten. De tyd gaat voorby, maar de Eeuwigheid naderd, en deszelfs Zaligheid zal nooit verdwynen, zulks reizen wy te gemoet, dit is een schoone weg, de Heere geleide ons tot aan deszelfs einde; vaart wel in de lieve God, en weest in de naame van Jezus gegroet.
U L. Medewandelaar door deze Woestyne, na 't Eeuwige Vaderland, en Broeder in de Zalige hoope.
|
|