houden, van het vellen des onvruchtbaaren booms.
Nu staat men noch, nu is het tyd, nu niet verzuimd, eer de knaagende spyt, als een worm in 't herte trekt.
Aldus zyn somtyds myne zuchtinge over u:
Och Heere! Heere! Ik heb noch een doolend schaapje in de woestyn van deze wereld, in 't gevaar om van de wolf verscheurd te worden: Zoekt het en vind het, gelyk gy my onwaardige gezocht en gevonden hebt!
Dat geeve God, op dat wy malkander ook mogen vinden hier in der tyd, en namaals in der eeuwigheid, Amen.
Nu myn Zoon, myn eenige overgebleevene, in dit gevaarlyke jammerdal, laat ik u niet verliezen, laat ik u niet missen, word my tot een eeuwige schat, nevens andere die reeds uit der tyd zyn, en werd u zelven tot een eeuwige schat. De Heere zegene u, en geef u genade, de Heere help uw voet op den weg des levens. En ik groet U L. wederom zeer vriendelyk en hertelyk, vaart wel in de vreeze des Heeren.
U L. Toegeneege en Gunstige Vader.