wordt verwezen naar de
voorstelling van de pictura? Met andere woorden: zijn de verdelingen
zèlf emblemen of worden ze alleen maar ingeleid door emblemen? Wie zich
strikt houdt aan de opvatting dat er in een embleem rechtstreekse parallellen
tussen motto, pictura en subscriptio moeten bestaan, zal voor de laatstgenoemde
visie moeten kiezen. In verdeling II bijvoorbeeld is het embleem dan
voltooid met de 10 regels bijschrift na de pictura en begint bij ‘Een
straal uyt Leonoraas oogen’ een reeks liederen die weliswaar bij het
aangekondigde onderwerp passen, maar niet strikt meer deel uitmaken van het
embleem.
Het is overigens de vraag of
Luyken zich diep gebogen heeft over
dergelijke poëticale kwesties. Het heeft er alle schijn van dat hij zijn
liefdesleer op het oog wilde doen aansluiten bij de traditie van de
Noord-Nederlandse liefdesemblematiek. Daarvoor pleiten naast de emblemen de
thematische opbouw van zijn bundel, en de afsluiting van de negende verdeling
met het al besproken vanitasmotief. Anderzijds is hij met die traditie heel
vrij omgegaan. Hij mengde de genres van emblemen en liederen en zijn gebruik
van de pictura's is beslist eigenzinnig te noemen. Waarschijnlijk heeft hij
eerst een collectie al bestaande verzen in groepen geplaatst, de
‘verdelingen’. Voor de prentjes bij de verdelingen I-IX
maakte hij gebruik van bestaande koperplaten. De voorstellingen gaan terug op
de beroemde collectie Amorum emblemata van
Otho Vaenius, die voor het eerst in 1608
het licht zag. In 1618 verscheen bij
Willem Jansz. Blaeu in
Amsterdam een editie met zeventig kleine, nieuw gesneden gravures
van de hand van
Michel le Blon: Othonis Vaeni
Emblemata aliquot selectiora amatoria.
Vergelijking wijst uit dat negen van de koperplaten van Le Blon uit 1618 in
1671 in de
Duytse lier zijn hergebruikt, drieënvijftig
jaar later dus. Het is niet bekend hoe ze bij Luyken of zijn drukker-uitgever
terecht zijn gekomen. Evenmin weten we of men alleen deze negen platen nog over
had - dat zou een reden kunnen zijn voor het ontbreken van een gravure bij
verdeling X - of dat er gekozen kon worden uit een ruimer bestand aan
illustratiemateriaal.
Als hij de emblematische prentjes bij de verdelingen plaatst voor de
inkadering van zijn liefdesleer, voegt Luyken soms versregels toe die speciaal
op de visuele voorstelling geënt zijn, zoals de eerste, tienregelige
strofe van verdeling II. Aan Vaenius' uitleg laat hij zich weinig
gelegen liggen. Op de prent bij de eerste verdeling, bijvoorbeeld, ziet men
Amor naast een beekje; zijn liefdestoorts wordt tegengehouden door een vrouw
met een scheepsroer in haar rechterhand. Bij Vaenius is de les hiervan, dat de
liefde die men poogt te besturen of te beteugelen alleen maar sterker wordt,
net zoals een kalm stroompje gaat bruisen als zijn loop wordt gestuit. Luyken
gaat met zijn uitleg een geheel andere kant op: de toorts is het smeulend vuur
van de droefheid, dat in de vloed der minne wordt geblust. De vrouw met het
roer blijft onbesproken. Ook verdeling VII geeft een mooie illustratie
van zijn onbekommerde, associatieve omspringen met het materiaal. Om de
oppermacht van de liefde te demonstreren laat Vaenius Amor, die de palmtak van
de overwinning in zijn hand houdt, een grenspaal of terme omvertrappen: de
liefde laat zich door niets of niemand tegenhouden. Bij Luyken is de uitleg
beperkter, toegespitst op een bepaalde fase van zijn huwelijksleer. De centrale
Amorfiguur is hier de ‘onkuise min’ en niet de liefde in het
algemeen. De terme stelt ‘rede en nabedenking’ voor, die moeten
wijken voor de ‘boze geest’ die de liefde in dit geval is. Geheel
in overeenstemming met de inhoud van verdeling VII gebruikt Luyken het
prentje om er een morele en religieuze waarschuwing aan te verbinden, terwijl
Vaenius alleen de almacht van de liefde wilde demonstreren. Luykens
versregels: