Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Psalm XXXIX: 5, 6.HEERE, maakt my bekent myn einde, en welke de maate myner dagen zy; dat ik weete, hoe vergankelyk ik zy. Ziet, gy hebt myne dagen een hand breed gestelt, en myn leeftyd is als niets voor u; immers is een ider mensche, [hoe] vast hy staat, enkel idelheid, Sela! | |
Psalm XC: 10, 11, 12.Aangaande de dagen onzer jaaren, daar in zyn seventig jaar: of zo wy zeer sterk zyn, tachentig jaar: en 't uitneemenste van dien, is moeite en verdriet: want het word snellyk afgesneeden, en wy vliegen daar heenen. Wie kend de sterkte uwes toorns, en uwe verbolgentheid na dat gy te vreezen zyt. Leerd [ons] alzo onze dagen tellen, dat wy een wys herte bekomen. | |
1 Petrus I: 24, 25.Want alle vlees is als gras, en alle heerlykheid des menschen is als een bloeme des gras. Het gras is verdorret, en zyn bloeme is afgevallen. Maar het woord des Heeren blyft in der eeuwigheid: en dit is het woord dat onder u verkondigd is. | |
[pagina 103]
| |
|