Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
1 Timotheus VI: 5, 6, 7, 8, 9.Verkeerde krakeelingen van menschen die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zyn, meenende dat de Godzaligheid een gewin zy. Wykt af van de zulke. Doch de Godzaligheid is een groot gewin met vergenoeginge: Want wy en hebben niets in de wereld gebragt, het is openbaar dat wy ook niet en konnen iet daar uit draagen. Maar als wy voedsel en deksel hebben, wy zullen daar mede vergenoegt zyn. Doch die ryk willen worden, vallen in verzoekinge en [in] den strik, en [in] veele dwaaze en schadelyke begeerlykheden, welke de menschen doen verzinken in verderf en ondergang. | |
1 Joannes II: 15, 16, 17.En hebt de wereld niet lief, noch 't geene in de wereld is: Zo iemant de wereld lief heeft, de liefde des Vaders en is niet in hem. Want al dat in de wereld is, [namentlyk] de begeerlykheid des vlees, en de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid des levens, en is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorby, en haare begeerlykheid: maar die den wille Gods doet, blyft in der eeuwigheid. | |
[pagina 101]
| |
|