Spreuken IV: 14-27.
Komt niet op het pad der godloozen; noch en treed niet op den weg der boozen.
Verwerpt dien; en gaat 'er niet door: wykt 'er van, en gaat voorby.
Want zy en slaapen niet, zo ze geen quaad gedaan en hebben; en haaren slaap word weg genoomen, zo ze niet [iemant] hebben doen struikelen.
Want zy eeten brood der godloosheid, en drinken wyn van enkel geweld.
Maar het pad der rechtvaardigen is gelyk een schynende licht; Voortgaande, en lichtende tot den vollen dag toe.
De weg der godloozen is als donkerheid; zy en weeten niet waar over zy struikelen zullen.
Myn Zoone merkt op myne woorden; neigt uwe oore tot myne redenen.
Laat ze niet wyken van uwe oogen; behoud ze in 't midden uwes herten.
Want zy zyn 't leven den geenen die ze vinden, en een medicyne haaren geheelen vleese.
Behoed u herte boven al dat te bewaaren is; want daar uit zyn de uitgangen des levens.
Doet de verkeerdheid des monds van u weg, en de verdraaidheid der lippen doet verre van u.
Laat uwe oogen recht uit zien, en uwe oogeleden zich recht voor u heenen houden.
Weegt den gang uwes voets, en laat alle uwe wegen wel gevestigd zyn.
Wykt niet ter rechter, of ter slinker hand; wend uwen voet af van 't quaade.