Des menschen begin, midden en einde

[p. 88]

Psalm I.

Welgelukzalig is de man die niet en wandeld in den raad der godloozen, noch staat op den weg der zondaaren, noch zit in het gestoelte der spotteren.

Maar zyn lust is in des HEEREN Wet, en hy overdenkt zyne Wet dag en nacht.

Want hy zal zyn als een boom, geplant aan waterbeeken, die zyne vrucht geeft in zynen tyd, en welkes blad niet af en valt: en al wat hy doet, zal wel gelukken.

Alzo en zyn de godlooze niet, maar als het kaf, dat de wind heenen dryft.

Daarom zullen de godlooze niet bestaan in 't gerichte, noch de zondaars in de vergaderinge der rechtvaardigen.

Want de HEERE kend den weg der rechtvaardigen, maar de weg der godloozen zal vergaan.

Spreuken II: 10, 11, 12, 13, 14, 15.

Als de wysheid in u herte zal gekomen zyn, en de wetenscnap voor uwe ziele zal liefelyk zyn;

Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden; de verstandigheid zal u behoeden.

Om u te redden van den quaaden weg; van den man, die verkeertheden spreekt:

[Van de geene] die de paden der oprechtigheid verlaaten; om te gaan in de wegen der duisternisse.

Die blyde zyn in het quaad doen; verheugen zich in de verkeertheden des quaaden:

Der welker paden verkeerd zyn; en afwykende in haare spooren.

En Kapittel XII: 15.

De weg des dwaazen is recht in zynen oogen: maar die na raad hoord, is wys.

En Kapittel XVI: 17.

De baane der oprechten is, van het quaad af te wyken: hy behoed zyne ziele, die zynen weg bewaard.

[p. 89]

De Hinkelbaan.

Hy 's kreupel, die niet wel en leefd,

Schoon dat hy bei zyn voeten heeft.

Het Kindje doet zich moeiten aan,

Met speelen in de hinkelbaan;

Dat tyd-verdryf was niet van noode:

Die niets, als Aardse Dingen doet,

Die wandeld maar op Eene voet,

Als een onweetend Kind, voor Gode.