Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Spreuken XIII: 7, 8.Daar is een die zich zelven ryk maakt, en niet met allen en [heeft: en] een die zich zelven arm maakt, en [heeft] veel goed. Het randsoen van iders ziele is zyn rykdom: maar de arme en hoord de scheldinge niet. | |
Mattheus VI: 19, 20, 21.Vergaderd u geen schatten op der aarden, daar ze de motte en roest verderfd, en daar de dieven doorgraaven en steelen. Maar vergaderd u schatten in den Hemel, daar ze noch motte noch roest en verderfd, en daar de dieven niet en doorgraaven, noch en steelen. Want waar uwen schat is, daar zal ook uw' herte zyn: | |
1 Timotheus VI: 17, 18, 19.Den ryken in deze tegenwoordige wereld beveeld dat zy niet hoogmoedig en zyn, noch [haare] hoope en stellen op de ongestadigheid des rykdoms, maar op den leevenden God, die ons alle dingen rykelyk verleend om te genieten: Dat zy weldaadig zyn, ryke worden in goede werken, gaarne mededeelende zyn, [en] gemeenzaam: Leggende haar zelven weg tot eenen schat, een goed fondament tegen 't toekomende, op dat zy 't eeuwige leven verkrygen mogen. | |
[pagina 67]
| |
|