Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Psalm III: 6.Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde my. | |
En Psalm IV: 9.Ik zal in vrede t'zaamen nederliggen en slaapen; want gy, ô HEERE, alleen, zult my doen zeker woonen. | |
En Psalm XCI: 1, 2, 3, 4, 5, 6.Die in de schuilplaatse des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduwe des Almachtigen. Ik zal tot den HEERE zeggen; Myne toevlugt, en myne burcht: myn God op welken ik vertrouwe. Want hy zal u redden van den strik des vogelvangers: van de zeer verderfelyke pestilentie. Hy zal u dekken met zyne vlerken, en onder zyne vleugelen zult gy betrouwen: zyne waarheid is een rondasse en beukelaar. Gy en zult niet vreezen voor den schrik des nachts: voor den pyl die des daags vliegt: Voor de pestilentie die in de donkerheid wandeld: voor het verderf dat op den middag verwoestet. | |
En Psalm CXXI: 4.Ziet, de Bewaarder Israëls en zal niet sluimeren noch slaapen. | |
[pagina 65]
| |
|