Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Job V: 17, 18, 19, 20, 21.Ziet, gelukzalig is de mensche, den welken God straft: daarom verwerpt de kastydinge des Almachtigen niet. Want hy doet smerte aan, en hy verbind; hy doorwond, en zyne handen heelen. In zes benauwtheden zal hy u verlossen: en in de zevende en zal u het quaad niet aanroeren. In den honger zal hy u verlossen van de dood: en in de oorloge van het geweld des zwaards. Tegen den geessel der tongen zult gy verborgen weezen; en gy en zult niet vreezen van de verwoestinge, als zy komt. | |
Jezaias XXVI: 16.HEERE, in benaauwtheid hebben zy u bezocht: zy hebben [haar] stille gebed uitgestort, als uwe tuchtinge over hen was. | |
Mattheus XI: 28, 29, 30.Komt herwaarts tot my alle die vermoeid en belast zyt, en ik zal u ruste geeven: Neemt myn juk op u, en leert van my, dat ik zachtmoedig ben, en nedrig van herten: en gy zult ruste vinden voor uwe zielen. Want myn juk is zacht, en myn last is licht. | |
Jakobus I: 12.Zalig is de man die verzoekinge verdraagt: want als hy beproefd zal geweest zyn, zo zal hy de kroone des levens ontfangen, welke de Heere beloofd heeft den geenen die hem lief hebben. | |
En Kapittel V: 7, 8.Zo zyt dan langmoedig, broeders, tot de toekomste des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelyke vrucht des lands, langmoedig zynde over dezelve, tot dat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontfangen. Weest gy ook langmoedig, versterkt uwe herten: want de toekomste des Heeren genaakt. | |
[pagina 63]
| |
|