Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Genesis I: 11, 12.God zeide: Dat de Aarde uitschiete gras-scheutkens, kruid zaad zaaijende, vruchtbaar geboomte, draagende vrucht na zynen aard, welkes zaad daar in zy op der Aarde: en het was alzo. En de Aarde bragt voort Gras-scheutkens, Kruid zaad zaaijende na zynen aard, en vruchtdraagende geboomte, welkes zaad daar in was, na zynen aard: en God zag dat het goed was. | |
Psalm XXIV: 1.De Aarde is des HEEREN, mitsgaders haare volheid; de wereld, en die daar in woonen. | |
En Psalm XXXIII: 5, 6.Hy heeft gerechtigheid en gerichte lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN. Door het Woord des HEEREN zyn de Hemelen gemaakt, en door den Geest zyns monds al haar heir. | |
En Psalm CXLV: 15, 16.Aller oogen wachten op u: en gy geeft hen haare spyze t'zyner tyd. Gy doet uwe hand open, en verzadigd al wat daar leefd, [na u] welbehaagen. | |
[pagina 39]
| |
|