Des menschen begin, midden en einde
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Psalm XVII: 8, 9.Bewaard my als het zwart des oogen appels; verbergd my onder de schaduwe uwer vleugelen. Voor 't aangezichte der godloozen, die my verwoesten; myner dood-vyanden die my omringen. | |
Psalm CXXI: 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8.Myne hulpe is van den HEERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. Hy en zal uwen voet niet laaten wankelen: uw' bewaarder en zal niet sluimeren. Ziet, de bewaarder Israels en zal niet sluimeren noch slaapen. De HEERE is uw' bewaarder, de HEERE is uwe schaduwe, aan uwe rechterhand. De Zonne en zal u des daags niet steeken, noch de Maane des nachts. De HEERE zal u bewaaren van alle quaad: uwe Ziele zal hy bewaaren: De HEERE zal uwen uitgang en uwen ingang bewaaren, van nu aan tot in der eeuwigheid. | |
Jezaias XXVII: 1, 2.Te dien dage zal 'er een wyngaard van rooden wyne zyn, zingt van den zelven by beurte. Ik de HEERE behoede dien, alle oogenblik zal ik hem bevochtigen: op dat [de vyand] hem niet en bezoeke, zal ik hem bewaaren nacht en dag. | |
[pagina 23]
| |
|