Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Die ten halve wederkeerd en dwaald niet. | |
En gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de quaade dagen komen, en de jaaren naderen, van dewelke gy zeggen zult, Ik en hebbe geenen lust in dezelve. | |
[pagina 373]
| |
Wel hem die 't quaad,
In tyds ontgaat.
Staa stil, staa stil, bedwingt u voet,
Al ver genoeg dien weg geloopen,
Die gy doch wederkeeren moet,
Indien men op wat goeds wil hoopen.
Wat weg? Dien weg van tovery,
Bestrooid met roozen en vioolen,
Dien Fuyk van jammerlyk verley,
Dat Hof van dwaalen en verdoolen.
Terwyl 't verderf zyn pylen schikt,
En onder 't lachen en krioelen,
Verborgen op uw herte mikt,
Op dat gy 't met de slag mogt voelen.
Zy vielen lings, zy vielen rechts,
Die voor u dezen weg begingen.
Haar mooi verkeerden, in wat slechts,
Wech vloogen haar gewenste dingen,
Dies weest gewaarschouwd daar gy gaat,
En laat u niet voor d'ooren schellen,
Tot acht'loosheid van goeden raad,
Gelyk uw yd'le speel-gezellen.
Stap uit, slap uit, onttrekt u jeugd,
Den weg van een rampzalig ende,
En wandeld op het spoor der deugd,
Daar alle wyzen zich toe wenden.
Gy zyt, 't is waar, een frisse bloem,
| |
[pagina 374]
| |
En rust op 't fleurtje van uw leeven,
Maar 's avonds neemt een wind uw roem,
Wie weet waar dat gy zyt gebleeven!
't Is ydelheid, 't is niet met al,
't Bedrog beguicheld uwe oogen,
Het lokaas nood u in de val,
Op dat gy deerlyk wierd bedroogen.
Nu nood u noch een schoone kans,
Nu is 't noch tyd om prys te winnen,
Behaald uw hoofd een schoone krans,
Nu is 't het uurtje van beginnen.
Wien word een groote schat beduid,
Die reed leid, om maar op te raapen,
En steld de wakk're toe tree uit,
Met zulke, die haar kans vergaapen?
ô Jonge en welgedaane jeugd,
Schikt uwe zinnen tot bedaaren,
En kiest tot uw gezel, de Deugd,
Daar zult gy eeuwig wel meê vaaren.
ô Deugd, die 't leeven zo verrykt,
Dat alle ding van hooge waarde,
Voor uwe meerder waarde wykt,
Wat zyn ze wys die met u paarden.
| |
Psalm CXIX: 9. | |
[pagina 375]
| |
Spreuken VIII: 32, 33, 34, 35, 36. | |
Prediker XI: 7, 8, 9, 10. |
|