Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |
Zuivert u. | |
Ik heb u-lieden geslagen met brand-koorn, en met honing-dauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wyngaarden, en uwer vygeboomen, en uwer olyf-boomen at de rupse op: nochtans en hebbet gy u niet bekeert tot my, spreekt de HEERE. | |
[pagina 331]
| |
't Verderf is zeer naby,
Dat elk dan redzaam zy.
Haald groeizaamheid zyn fleur in top,
Beloovende overvloed van vruchten,
De schend-worm wast 'er tegen op,
En doet de goê verwachting zuchten.
't Staat in 't beginsel als een kroon,
Van winter-banden vry ontbonden;
Het blaadje groen, het bloempje schoon,
Maar lacy! 't is eerlang geschonden.
Zo bloeid de menschelyke Jeugd,
Die wonderboom, der schoonste fruiten;
Dat was hy, wies hy op in deugd,
Maar 't gaat dien wens al veel te buiten.
Het wormpje dat zyn bloeisel schend,
Als t'eener dragt met hem gebooren,
In 's herten knop en daar omtrent,
Komt uit zyn schuilplaats haast te vooren.
Dat 's jammer, dat die schoone bloem,
De boode van gewenste vruchten,
Zo haast vervalt van zynen roem,
En reden geest, van wee en zuchten!
ô Boompje van des Scheppers hand,
In 't hof van zyne wonderheden,
Tot zyn vermaak en lust geplant,
Doorvochtigt met het zap van reden,
Gy grond in dieper fondament,
U is een hooger graad gegeeven,
| |
[pagina 332]
| |
Als 't geen dat wast, doch voeld noch kent,
Gy zyt het recht verstandig leven.
Legt dan deze Edeldommen aan,
Om niet, met stomme en domme dingen,
Voor quaade toeval stil te staan,
Om u, uw waardigheid t'ontwringen.
Maar schud uw takken van beraad,
Door zondens Ongediert bestreeden,
En strooid het snoode en schend'lyk quaad,
Van uwen kroon tot na beneden.
Op dat gy schoon en vruchtbaar zyt,
Tot lof en prys en welbehaagen
Van d'Allerhoogste Majesteit,
Om voor hem, eeuwig vrucht te draagen.
Want als gy door het schaad'lyk dier,
Geteld wierd by verdorve boomen,
Zo dreigden u het eeuwig vier,
En gy wierd uit den hof genomen.
Wel aan dan boompje des gemoeds,
Beweegd uw telgen en uw takken,
Tot zuivering, ter vrucht des goeds,
Zo zal geen byl, uw styl verhakken.
| |
Jeremias XVII: 7, 8, 9, 10. | |
[pagina 333]
| |
viere, ende en gevoeld het niet wanneerder eene hitte komt, maar zyn loof blyft groen: en in een jaar van droogte en zorgd hy niet, ende en houd niet op van vrucht te draagen. | |
Joel I: 4, 5. | |
En Kapittel II: 25. |
|