Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Koud is de dood. | |
Gy hebt alle de paalen der aarde gestelt: Zomer en Winter, die hebt gy geformeert. | |
Hy geeft sneeuw als wolle: Hy strooid den rym als asse. Hy werpt zyn ys heenen als stukken: wie zoude bestaan voor zyne koude? | |
[pagina 211]
| |
Is 't koud, dat doch ons hert,
Aan God niet koud en werd.
De Winter-tyd nu aan gekomen,
Ontkleed het land van groene boomen,
En maakt het water tot een steen;
Dreigd alle leven dood te nypen,
Wanneer hy recht komt toe te grypen,
En steld de dorheid algemeen.
Zo wy hier nevens met gedachten,
Haar strengheid poogen na te trachten,
Tot aan de naare Noorder Pool;
Zo hebben wy haar voor te stellen,
Als een gelykenis der Hellen,
En leeren wysheid uit dit School.
Wat wysheid zouden wy hier leeren?
Om onze gangen niet te keeren,
Op wegen, tot een duister Dal;
Zo ver van 't Eeuwig licht gelegen,
Dat daar nooit Zomer word verkreegen,
Maar daar het eeuwig wint'ren zal.
Die zich dan in de zoete tyden,
| |
[pagina 212]
| |
Van 's werelds Zomer gaat vermeiden,
En niet bezorgd is voor de nood,
Die 't onbekleede naakte leven,
Zo zeer doet sid'ren ende beeven,
Met d'aankomst van de koude dood,
Al is 't een schrand're geest geheeten,
Hier is zyn wysheid laag gezeten.
| |
Genesis VIII: 22. | |
Job VI: 16, 17. | |
Psalm LXVIII: 7. | |
[pagina 213]
| |
Jeremias XIII: 16. | |
Joel I: 12. | |
Mattheus XXIV: 12, 13. | |
Openbaaring III: 10. |
|