Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Sta vast. | |
En zeide: Tot hier toe zult gy komen, en niet verder: en hier zal hy zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. | |
Gy hebt een paale gestelt, die zy niet overgaan en zullen: zy en zullen de aarde niet weder bedekken. | |
[pagina 155]
| |
Die niet en keerd, Word overheerd.
Niet verder, zeid de hooge Kust;
En schut het woeden van de baaren,
Der wilde Zee, zoo ongerust,
Die vrees'lyk dreigd, met zyn gevaaren:
Zo keerd het hemelse gemoed,
De Wereld Zee, van diepe gronden,
Die Ebd en Vloeid in vlees en bloed,
En rust en bruist met schuim der zonden.
De ydelheid dringd op haar aan,
En zy door vreeze Gods verheven,
Doet hem voor haare Paalen staan,
Zo word het hert niet overdreeven.
Indien de Zoom van eenig Land
Door watervloed begint te wyken,
Hoe werkzaam is de wakk're hand,
Om zyn verblyving af te dyken:
Voorzichtige overweging meê;
Op dat het waardig land der Zielen,
Niet onder ging in zondens Zee,
Wiens golven daag'lyks op haar vielen.
Maar daar men sloft en laat het gaan,
| |
[pagina 156]
| |
Wat Onheil staat 'er niet te komen,
Dewyl den Eeuw'gen Oceaan,
Gemeenschap heeft met 's Werelds stroomen,
Om 't Land dat hoog verheven stond,
Te zetten tot een diepen grond.
| |
Psalm XXXIII: 7. | |
Spreuken III: 21, 22. | |
Jezaias LVII: 19, 20, 21. | |
Jeremias V: 21, 22, 23. | |
[pagina 157]
| |
oogen hebben, maar en zien niet, die ooren hebben, maar en hooren niet. | |
Mattheus XXIV: 12, 13. | |
Jakobus IV: 7. | |
2 Petrus III: 17. | |
1 Joannes V: 4. |
|