Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Daar schuilt noch meer. | |
Aanmerkt de Lelien, hoe zy wassen. Zy en arbeiden niet, noch en spinnen niet: En ik zegge u, ook Salomon in alle zyne heerlykheid, en is niet bekleed geweest als een van deze. | |
[pagina 119]
| |
Die 't Bloempje ruikt en ziet,
Vergeet de Maaker niet.
De Bloempjes maaken een akkoord,
Van Lof-gezangen zonder woord,
Terwyl zy ons op weg ontmoeten;
Als Booden, uit het Zalig Hof,
Van 't Paradys, vol prys en lof,
Betreeden, van de zaal'ge voeten.
Indien zich, door de vloek der aard,
Noch zulk een schoonheid openbaard,
Wy laaten u dan overdenken,
Wat dat de Heil'ge grond beloofd,
Tot een sieraad, om 't zalig hoofd,
Daar deze dingen ons toe wenken!
Maar d'Aardfe Bloem, hoe schoon hy zy,
Verwelkt, vervalt, en gaat voorby;
Zo ook de fleur van 't werelds leeven,
Gekleurd, met veel behaag'lykheid,
Van weelde, en lusten dezer Tyd,
Wie ziet, eerlang, waar 't is gebleeven?
Die dan van't Bloempje, schoon in 't oog,
| |
[pagina 120]
| |
Een tweederleije voedfel zoog,
Eerst; dat zy hem tot hooger wyzen,
En wederom, d'onwaardigheid
Van alle schoonheid dezer Tyd,
Dat was de wyze Ziel te pryzen.
| |
Job XIV: 2. | |
Psalm CIII: 15, 16. | |
Spreuken XIV: 11. | |
Jezaias XXXV: 1, 2. | |
[pagina 121]
| |
is haar gegeeven, de sieraad van Karmel, en Saron: zy zullen zien de heerlykheid des HEEREN, den sieraad onzes Gods. | |
En Kapittel XL: 6, 7, 8. | |
Jakobus I: 10, 11. | |
1 Petrus I: 24. |
|