| |
| |
| |
Achtste jaargang
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos en P.L. Tak.
| |
Afl. 1, oktober 1892
Charles M. van Deventer begint een reeks Platonische studiën die hij - met enige onderbreking - in deze en de volgende jaargang zal voortzetten. Van Eeden geeft bij wijze van voorpublicatie een Fragment uit Johannes Viator en Frans Erens een reeks Gedichten in proza. Voorafgegaan door zijn gedicht in terzinen, getiteld Semeleïs, zijn er van H.J. Boeken fragmenten Uit Aischylos: Zeven tegen Thebe en Agamemnoon.
De Driehoek had het hier voorheen geheten, Dan Nieuwe Buurt, dan als de Pijp bekend, Een naam die stond voor jool en pierewaaien Van schilder en student, en losse dame.
Maar dat kwam later toen 't was volgebouwd.
Arthur van Schendel, Herdenkingen.
291
Hein Boeken. Foto Willem Witsen.
| |
Pijp
De straten recht, eentoonig recht, de straten met de roze brikken. De huizen allen even hoog; de straten strak, geen boog. De ramen en vensters allen egaal, achter elkander horizontaal, in het verschiet korter bij elkander schijnend. Als bekken van loerende dieren hangen de hengelende hijschbalken van boven uit de zolders voorover, allen naast elkander van alle huizen naast elkander. In het einde van de straat de lucht beneveld, als mistig door de stof uit de ontelbare ramen.
Altijd maar hetzelfde: de eene zoo de andere straat. De Govert Flinck en de Jan Steen en anderen. De eene is een nette straat. De andere minder net.
Frans Erens in De Nieuwe Gids, oktober 1892
292
In het hart van de Amsterdamse Pijp.
293
Briefkaart van Willem Kloos aan W. Versluys, de uitgever van De Nieuwe Gids, 8 september 1892.
294
Bandontwerp van Johannes Viator.
| |
| |
| |
Quinze jours en Hollande
Op uitnodiging van een aantal Nederlandse bewonderaars bracht de toen achtenveertigjarige dichter Paul Verlaine van 2 tot 14 november 1892 een bezoek aan ons land. Een van zijn lezingen vond plaats te Amsterdam op dinsdagavond 8 november 1892.
295
Verlaine op het atelier van Willem Witsen. De door hem met zwier gedragen fraai geborduurde Chinese kamerjas van echte zijde liet hij in Amsterdam achter, waar Isaac Israels hem zich toen toe-eigende.
296
Verlaine op het atelier van Willem Witsen. De door hem met zwier gedragen fraai geborduurde Chinese kamerjas van echte zijde liet hij in Amsterdam achter, waar Isaac Israels hem zich toen toe-eigende.
Het laatste groote nieuws dat ik je vertellen wou, dat is dat Verlaine hier geweest is: dat is m' een pracht van een vent, dat is een ‘evenement’ geweest, zei de jonge Israëls en ik geloof dat hij gelijk heeft. Ik zou je hem willen beschrijven, maar dat kost tijd, je moest weten hoe zwaar ik alles doe, hoe 'n moeite me alles kost om niet te gaan zeuren. Bovendien je kent hem uit allerlei literatuur, 't is een wonder met zooveel veranderingen je dat enorme mensch voorbij kan gaan in twee avonden. Wat deed hij mooi altijd. Que notre âme depuis ce temps tremble et s'étonne. Je had dat étonne moeten hooren wegwonderen in die saterachtige baard, neen. Ja, maar ook van een kat heeft ie. Zijn oogen zijn groen tegen 't licht in. Daar zat ie in de zaal van Couturier onder de roode elektrische roosjes, laveluinig, zijn lammerig been op de tafelsport, te bladeren in zijn bundeltjes.
Hij een conferencier, 't is om te spuugen, en hij conferenceerde prachtig maar onverstaanbaar. Toen bij de pauze (heel gauw) leek ie me op de rug gezien een oude liereman, dunne halsharen, of ie lang centen had loopen ophalen in de regen, en een rug als een pop uit een wassen-beeldenspel. Zijn eene been ging als een stok mee; maar toen in de ontvangkamer hij met zijn arm op de schoorsteen leunde, was zijn kop boven die trompettersborst gewoonweg enorm, een oude engel, weet ik veel, die voor zijn buste poseert.
En toen heeft hij gelezen, op verzoek van Kloos meen ik, die litanie: ‘O mon Dieu vous m'avez blessé d'amour....’ en ik hoorde bij elke ‘O mon Dieu’ de slag op een borst, zoo ik dat eens hoorde van de monniken in 't Trappistenklooster in de kluis van Achel. Ik had wel willen opstaan en roepen willen: Bid voor ons. Bid voor ons, en naar de heeren en dames onder de roode elektrische roosjes ‘Prosternez vous’. Gloire au poète dans ce siècle de monocles, kleed jullie in kemelshuiden en ga in vrede.
Hij was een monnik met zware wenkbrauwen, een begeesterde monnik, een St. Antonius die zijn visioenen verwenscht en roept om vergeving. En toch zijn schrijvers-vingers hadden een manuaal van stil vertrouwelijk zijn met de papieren blaadjes, iets zoo heel ver van 't publiek weg. 't Was ekskies.
Dat was de eerste avond, allemaal lichtingen. Een fisonomie te schilderen zonder lijnen, zonder kleur, Lichtingen.
Jac. van Looy aan L. van Deyssel, 29 november 1892
297
| |
| |
298
De bundel Romances sans paroles, door Verlaine benut tijdens zijn voorlezingen in Nederland, en daarna aan Witsen geschonken.
299
De tapperij van Wijnand Fockink in de Pijlsteeg, die ook door Verlaine werd aangedaan.
Ik was gisteravond bij Verlaine. Het was zeer treffend. Hij las o.a. de prachtige sonnetten uit ‘Sagesse’ tot aan ‘Pauvre âme, c'est cela!’. Hij spreekt eerst heel zacht en onduidelijk, maar hij heeft een mooie lage stem - en hij zegt de dingen met groote fijnheid van intonatie en een zeer diepen eenvoud. Hij weet heelemaal voor zichzelf te spreken, ondanks 't publiek, net een monnik die alleen bidt. Zijn oude losbandige of jongensachtige verzen behandelt hij goedmoedig, als een oom speelsche neefjes zou doen. Van morgen nam ik afscheid van hem, toen was hij boos omdat hij, ondanks de heele commissie, te laat kwam aan den trein.
Frederik van Eeden aan L. van Deyssel, 11 november 1892
300
Van l. naar r.: Willem Kloos, Hein Boeken en P.L. Tak, tijdens het bezoek van Verlaine aan Nederland.
301
| |
| |
| |
Afl. 2, december 1892
A. Aletrino geeft Indrukken van een reis door Duitsland en Luxemburg. J. Stoffel maakt zich zorgen over Werkeloosheid. A. Diepenbrock prijst Remy de Gourmont: Le Latin Mystique als ‘een met liefdevol begrip gekozen verzameling uit het Antiphonarium en de overige latijnsch-christelijke poëzie, tekst, commentaar en vertalingen.’ Berbke is een verhaal van Frans Erens. H.J. Boeken draagt twee gedichten bij en Jac. van Looy het gedicht Middel-eeuw (Op Mijner Wereld regelrechte banen). Jan Veth geeft een impressie van het uiterlijk van Paul Verlaine.
Amice - Ik geloof niet dat er gevaar is voor 't bestaan van de N. Gids. Het tijdschrift heeft te veel raison d'être. De mensen willen het, en wij kunnen het niet zóó bont maken (met te laat komen en zoo) of ze zullen het toch blijven willen. De eendracht en de ambitie van vroeger bestaat niet meer, en wij zijn in een moeielijke periode. Wij leven allen veel meer afgezonderd. Het is een overgangstijd. Vroeger waren we een strijdbare, aaneengesloten groep. Nu zijn wij op-ons-zelf-staande werkers. Het tijdschrift moet nu worden een gelegenheid tot publicatie, niet meer een krijgs-machine.
Frederik van Eeden aan L. van Deyssel, 19 december 1892
Op dit oogenblik () is de redactie van de N.G. minder dan ooit een homogeen lichaam maar veel meer () het in ontbinding verkeerende overblijfsel van wat eens een lichaam mocht worden genoemd.
Willem Kloos aan Herman Gorter, 25 december 1892
Een kop van grof beengestel, met donkere borstels gezet op de ongelijk gespannen, verweerde huid, - verweerd, want de driften hebben gerameid op die trekken, en de rampspoed staat gevreten in de felle knepen. Op de zware, bijna ineen gegroeide wenkbrauw-snorren, drukt het legendariesch indrukwekkende, wonderlijk gebulte, in bloote, ver naar achter gaande wandbeen-partijen wegwelvende voorhoofd, waarin met zin in de charge van een gevat teekenaar Anangkè werd geschreven, - en onder het noodlotwicht van die brauw-bogen, fonkelen onrustig, tusschen gebrande randen uit, zwartvurige oogen, met een woestheid, die ook in de breed gespalkte neusgaten, die ook in den zwaren sapeursknevel schuilt, den goedigen knevel, waaronder een mond met iets grimmig-dierlijks verborgen gaat.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, december 1892
Kloos werkt aan een stuk over Joh. Viatur maar is al 3 weken te bed en het gaat hem moeilijk af.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 8/9 Decenber 1892
302
Titelblad van het door Remy de Gourmont (1858-1915) gesigneerde exemplaar van Le Latin Mystique. No. 99 is het exemplaar van Willem Witsen.
303
Arnold Aletrino aan W. Versluys, de uitgever van De Nieuwe Gids, 4 januari 1893.
| |
| |
| |
Afl. 3 februari 1893
Geopend wordt met politieke beschouwingen: J. Stoffel, Bedenkelijk optimisme en F.M. Wibaut, De vrouwenkwestie. Delang beschrijft de lotgevallen van juffrouw Heintje en juffrouw Mietje, twee Rotterdamsche vrouwtjes. Na lang zwijgen is er weer poëzie van Kloos: een Fragment uit Sappho en Sonnetten, waaronder hoogtepunten als: Phoibos Apolloon (Ik lag en weende om droomen, die vervlogen), 't Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen en Ik ween om bloemen in den knop gebroken. Frans Erens geeft een Boekbeoordeeling van L'Ennemi de lois, door Maurice Barrès, die hij opent met de zinsnede: ‘Wij Hollanders zijn grove menschen,’ welke vaststelling de redactie noopt tot de kanttekening: ‘Wij veroorloven ons het hier niet met den heer Erens eens te zijn, voor zooverre deze appreciatie ook hem zelf zou kunnen treffen.’ Als A.A. beoordeelt A. Aletrino de novelle Verveling, door Frans Coenen Jr. Studiën over moderne kunst, door Jan Veth, bevat allereerst een verslag van de Tentoonstelling van werken door Vincent van Gogh in de Amsterdamsche Panoramazaal, vervolgens beschouwingen over De drie bruiden, een teekening van Jan Toorop en Anangke, een lithografie, door R.N. Roland Holst.
304
Frans Coenen (1866-1936), geportretteerd door F. Hart Nibbrig, 1894.
Al is 't nu geen hooge kunst die Coenen heeft gegeven, 't boekje is beter dan vele die er geschreven worden en bewijst een ernstig willen. Dat is al mooi genoeg voor een eersteling.
Arnold Aletrino in De Nieuwe Gids, februari 1893
Wetten! Wetten! dagelijks worden er wetten gefabriceerd. Wetsartikelen evenveel als luciferdoosjes worden er gemaakt. Het is licht te begrijpen, dat de schrijver, die zelf lid van de Kamer is in Frankrijk, er genoeg van begint te krijgen en dat eens op een aangename manier zijn land-genooten aan het verstand brengt.
Frans Erens in De Nieuwe Gids, februari 1893
305
Een openbare vrouwenvergadering in de Parkzaal.
306
Briefkaart van Hein Boeken aan de uitgever W. Versluys, 18 januari 1893.
307
Brief van Frans Erens aan W. Versluys over de bundel Dansen en Rhytmen, 27 maart 1893.
| |
| |
308
J. Toorop, De drie bruiden. Zwart krijt en potlood, gehoogd met wit en kleur, 1893.
309
R.N. Roland Holst, Anangke. Litho, 1892.
Het is den beschouwer van zijn werk somtijds of hij bij hem te doen heeft met een onwillekeurig vervaarlijkings-proces. Schildert van Gogh met plompverloren nauwgezetheid een simpele keukenstoel, er komt een zetel op het doek die voor een reus schijnt neergezet, - plaatst hij zich voor een paar werkmansschoenen, het worden voorwerpen, waarbij men licht aan de zevenmijlslaarzen denkt, - een geel-aarden schotel met aardappelen lijkt onder zijn hand een koperen vat met keien: voedsel voor maanbewoners, - en zijn zolderkamertje wordt, als hij argeloos het portretteeren zal, een ding van wereldorde.
Als een aanhef van zwellende vioolgeluiden, wellen van uit een doornen-doorkrieuwden grond, slanke slepende figuren van extatiesch in essence gestyleerde maagdevormen, - primaire schepselen uit een wordingsdroom, - in scherpe expressiën van zwijmel-verrukking teer-deinende’ Hindoe-najaden, - zwevende rij van blanke zilver-serafijnen, naderend in offer-houdingen terzijde uit en tot elkander neigend, - verheven stemmen in wiegende golvingen: lijngolvingen die van der maagden reine lelie-lichamen, van hare lange lotosgewaden, van heur overvloedigen hairenval, opstuwen, opzwellen, dooreenwringen en zingen, gelijk opborrelende bronwateren zoekend naar een stroomweg, tot zij in breede rhytmen te samen rijzen, en de volle klanken, ter linke en ter rechte omhoog, samenstormen in kolken van geluid, gevangen als zij worden in twee groote gewijde klokken, wier volle kelen ze weder neerluiden in verder geordende sferen van het al-vrouwelijke.
Tegen een zwart brok rots, waarachter, onder een veld meedogenloos nachtelijk zwerk, met star wielende metaalstralingen en drie kille sterren er in, een donkere zee aanwentelt, met breed tot ons oplekkenden stroom van blinkend lood, - tegen dat huiverig-zwarte brok rots, rijzen kop en romp van een angstwekkend man.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, februari 1893
Best Jan Piet. Prachtig stuk heb je geschreven over De 3 bruiden. Ik heb ze gezien, Zondag in Amsterdam, en heb nu je stuk nog eens overgelezen. Het is in woorden eigenlijk niet te beschrijven omdat het au fond zoo heelemaal interieur is. Je stuk klinkt en galmt zwaar als een zwevende klok.
Alphons Diepenbrock aan Jan Veth, 7 maart 1893
| |
| |
| |
Afl. 4, april 1893
Jac. van Looy brengt Feesten. Het eerste deel van een verhandeling door Dr. A. Aletrino over De crimineele anthropologie en de strafwet gaat vooraf aan politieke beschouwingen door J. Stoffel en Van der Goes.
310
Brief van Willem Kloos aan W. Versluys. Midden maart 1893 was Kloos, tot herstel van zijn gezondheid, met Hein Boeken naar Frankrijk en Italië gereisd.
| |
Afl. 5, juni 1893
Op een verhaal, Zondagavond, van A. Aletrino, volgt Trouw-partij, twee hoofdstukken uit Het recht van den sterkste, een naturalistische roman van Cyriel Buysse. Henriette van der Schalk debuteert met een zestal Verzen, terwijl Herman Gorter met vier Verzen aanwezig is. Als AL debuteert Albert Plasschaert met Verzen, als Stella Violantilla debuteert Lucie Broedelet met dramatische poëzie, De Radja's. J.H. Leopold debuteert met Zes Christus-verzen, onmiddellijk gevolgd door het ‘Voor P. Tideman’ geschreven sonnet van Willem Kloos, Christus na 't verraad (O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus!). Als F. Roosdorp debuteert F.C.M. Schröder met Gedichten in proza. Delang reageert op Frans Erens over Maurice Barrès (zie onder februari 1893) en draagt zijn reactie ‘Aan Frans Erens’ op. Een ongesigneerde en vage ontboezeming van Willem Kloos wordt gepresenteerd als Literaire kroniek.
311
Stella Violantilla, de schuilnaam van Lucie Broedelet (1876-1969). Foto Willem Witsen.
312
Frits Roosdorp, pseudoniem van Frederik Cornelis Marie Schröder (1874-1898), de jong gestorven schrijver van Kinderen (1898).
Hij [F. Roosdorp] bleef eenigszins een warhoofd. Om zijn beminnelijke naïveteit moest ik altijd geduld met hem hebben; hij leek een groot kind en scheen te leven als de kinderen in een fantastische sfeer.
Frans Erens, Vervlogen jaren.
| |
| |
Het zal mij een genoegen en een eer zijn, Uw naam op den omslag van mijn tijdschrift te zien prijken.
Willem Kloos aan Henriette van der Schalk, 9 juni 1893
313
J.H. Leopold (1865-1925).
314
Albert Plasschaert (1874-1941).
Over Jet van der Schalk haar verschijnen in N.G. heb ik mij zeer verheugd en over Willem zijn Kroniek, ‘wijl hij zoo veel maal bode van vreugd was, dat zijn stem verdient, te heeten fanfare van zegepraal’. Zie je, dit is meer als aanbiddelijk; dit te zeggen of te voelen is voor het geluk geschapen te zijn. Je zult dit zelfde van mij en door mij misschien later ook nog eens gevoelen, maar Zij heeft het gezegd.
Alphons Diepenbrock aan P. Tideman, 6 juli 1893
315
Henriette van der Schalk.
316
Cyriel Buysse, Het recht van den sterkste, 1893.
| |
Afl. 6, augustus 1893
Fragmenten uit Balder vormen de laatste bijdrage van Herman Gorter. P. Tideman schrijft onder eigen naam Stemmings - alleeën en vermomt zich verder onder pseudoniemen als Paul Zeidit, J.H. van Wedelove en victor Lescailjé. Sonnetten zijn er van H.J. Boeken en Jac. van Looy. Kloos is aanwezig met een ‘Voor den broezen, maar grandiozen en onkreukbaren Alfons Diepenbrock’ bestemd fragment uit Okeanos, met eenentwintig lyrische verzen, waaronder Lilith triumphatrix (O, met dat marm'ren wimper-paar) en vijf in het Duits geschreven sonnetten, gevolgd door Rhodopis. Dramatisch fragment, eerder door hem openbaar gemaakt in Nederland van mei 1880. Alphons Diepenbrock besluit zijn reeks Melodie en gedachte met Schemeringen.
Allerbeste Fons. Mag ik boven het epos-fragmentje, waarvan ik je bij deze een proef stuur, zetten: ‘Voor Alfons Diepenbrock.’? - Kom je gauw weer eens? - Een hartelijke hand van je Willem.
Ik verlang erg er naar, om met een glaasje weer eens een pirouëtje met je te maken op de gezondheid van de Nederlandsche kunst.
Willem Kloos aan Alphons Diepenbrock, 26 juli 1893
317
Alphons Diepenbrock.
| |
| |
318
Piet Tideman. Foto Willem Witsen.
De N. Gids was wat onwil, om Kloos, om de kinderlijke comedie die hij speelt, om het ruwe en boersche en felle in hem, gemengd met zooveel subliems. Net een generaal van een jongensvesting met een papieren steek op een ridderorde uitreikend aan Diepenbrock. ‘Aan den brozen, maar grandiozen...’ Wat een jongensmanieren en een slechten smaak, - bij zulke ernstige dingen en menschen. In honderd spotprenten zou ik hem kunnen verbeelden.
Herman's verzen zijn niet goed. Sommige prachtig, maar 't geheel zeer ongelijk en sommige bepaald leelijk.
In tegenstelling met vroeger heb ik den avond na de ontvangst van de N. Gids het beste gewerkt.
Frederik van Eeden in zijn dagboek, 13 augustus 1893
|
|