| |
| |
| |
Zevende jaargang
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos en P.L. Tak.
| |
Afl. 1, oktober 1891
Jan Veth herdenkt de schilder Johannes Bosboom, geb. 18 Febr. 1817 - 14 Sept. 1891. Frans Erens draagt de schets Oorlog op aan Maurice Barrès. Charles M. van Deventer vervolgt zijn Alkibiades en Van Eeden zijn Nieuw Engelsch proza, waarin de namen vallen van o.m. Oscar Wilde, William Morris en Walter Pater. Afrodite heet een strofisch gedicht van H.J. Boeken. L. van Deyssel, die ook het prozagedicht Af-sterven bijdraagt, geeft Boekbeoordeelingen over o.m. Schrijvers en schrifturen, door F. Smit Kleine en Là-Bas, door J.K. Huysmans. F.M. Wibaut publiceert het voorbericht tot zijn vertaling van Fabian Essays in Socialism.
261
Oscar Wilde (1854-1900). Caricatuurportret door Aubrey Beardsley.
262
Johannes Bosboom (1817-1891). Naar een pentekening door H.G. Icke van 1887.
263
Walter Pater (1839-1894).
Dat boek van Huysmans is () reukwerk-bedwelmend rijk aan belang, scherp prikkelend en koortsend, heet peperend als een aller-ergst bizondere nieuwsgierigheid. () Het is een woedend joodsch-christen-katholiek boek. Zoo inzwart en diep-rood, zoo heelemaal niet grieksch, niet wit-blauw-goud, meen ik.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, oktober 1891
Aan de eenvoudigste zaken wist Bosboom van aanzien iets groots te geven. Ja, wat eenmaal door Huet van zijn echtgenoote werd gezegd, zij hier met klem getuigd van hem: dat groot het woord is om beter dan eenig ander zijne hoedanigheden te kenmerken.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, oktober 1891
264
William Morris (1834-1896).
| |
| |
267
De bundel Fabian Essays in Socialism was in 1889 verschenen.
265
Engbert Frederik Hendrik Smit Kleine (1845-1931).
268
F.M. Wibaut (1859-1936).
266
Anne Fastré (1856-1924) was de tweede echtgenote van F. Smit Kleine.
Eerst voelde ik mij jegens het werk van den heer F. Smit Kleine, zoo als een tijger zich jegens een groot stuk mooi rood vleesch voelt, dat in zijn hok is geworpen. Ik dacht: wacht, daar is iets van dien heelen kleine, dat zal ik eventjes verslinden, het ziet er lekker uit, ik zal er mij eens aan te goed doen, ik zal het verscheuren en vernielen, ik zal het inslokken en dan weer uitpoepen, ik zal het tot een walgelijken moes maken, weêrzin-wekkend voor iedereen.
Toen ben ik gretig met mijn neus er op en er in gaan snuffelen. En ... nei, nei, 't is me te duf, het is te oud, het heeft te lang gelegen, zoo'n stuk van een koe is niet als wijn, die met het liggen beter wordt.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, oktober 1891
| |
| |
| |
Afl. 2, december 1891
Charles M. van Deventer voltooit zijn Alkibiades. Het verhalend proza nemen voor hun rekening: Delang, Frans Erens (Warmoesstraat), Jac. van Looy (Gekken, VI) en L. van Deyssel (Menschen en Bergen). Op psychologisch terrein beweegt zich Dr. F. van Eeden: Lombroso over de spiritistische verschijnselen. Dr. Alphons Diepenbrock geeft de eerste drie paragrafen van Melodie en gedachte of De Muziek in de intellectueele evolutie. In de rubriek Boekbeoordeelingen schrijft Van Eeden over Dichters verdediging door Albert Verwey, vertalingen naar Sir Philip Sidney en Percy Bysshe Shelley; L. van Deyssel over Zuster Bertha, door A. Aletrino en De Oude Garde en de Jongste School, door Dr. Jan ten Brink; Jan Veth over Queen Summer or the tourney of the lily and the rose, penned and portrayed by Walter Crane.
| |
Warmoesstraat
Het draaiorgel speelt in wentelend geklaag. Uit de koperen buizen in het lamlendig gedraai, stijgen de schallende tonen langs de gevels der huizen, der oude, ivoorgestreepte huizen.
De regen valt neer in zachten drup.
Het asphalt glimt in den stervenden dag. Boven het blinkend geharrewar der oude, gebeeldhouwde gevels, in een grijzen strook staat de dag, de stervende dag in de lucht. De draaiorgel bruischt in slingerend geklaag door de ruimte der straat en plettert de muren, in golvend gepletter, langs steenen en vensters kletterend, in hagelend gespartel van heldere zangen, in weenenden gang.
In het luidende roepen van venters met karren valt de motregen neêr, op de kleppen der petten der venters, in het voetengeklets der rennende menschen.
Vaal glimmen de glazen in den grijzenden dag, die wegsmelt naar boven in de bleekende lucht.
In vollen draf de broodkar rijdt; hoog op zit de knecht, die laat draven de hit.
In langzamen draf, met regelmatig geklets, de hoefslag van 't paard voor 't rijtuig dat rolt.
In ruischende zij, met breedschonkig gedribbel, gaan de hoeren voorbij, wandelend voorzichtig onder de schermen, die druipen, rouwzilver in den stervenden dag.
Frans Erens in De Nieuwe Gids, december 1891
269
Handschrift van Frans Erens' ‘prozagedicht’ Warmoesstraat.
| |
| |
Ik kreeg een briefje van Kloos of ik ook iets had voor de December-aflevering en schreef hem daarop dat ik bezig was en hoopte hem voor 1 Dec. een stuk te sturen. Het plan om het heelemaal af te krijgen gaf ik na een paar dagen op. Nu komt er alleen maar een begin in, de rest is niet voldoende en niet doorleefd genoeg. Ik ben heel benieuwd hoe je 't vinden zal. Morgen zal de N.G. wel verschijnen. Boeken en Kloos schijnen er zeer mee ingenomen te zijn.
Alphons Diepenbrock aan A.J. Der Kinderen, 7 december 1891
De titel [van Ten Brink's boek] is samen gesteld uit niet minder dan tien lettersoorten, en daardoor aangenaam levendig, een prettige en toch zachte drukte.
Eerst staat, in de grootste, slanke, elegante, en toch deftige toch met een heimelijke bekoring van klassieke, akademische statig-heid saâmgetengerde letters, te gelijk kompres en savoureus duidelijk, het algemeen titeldeel, het relatief universeele opschrift.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, december 1891
270
271
Walter Crane (1845-1915).
Ik geef al die lui voor 't eene stuk van van Deyssel. 't Is geweldig, 't is bijna om krankzinnig van te worden zoo'n opeenhooping van sensaties, zoo'n kleur en atmosfeer en licht hoog en schitterend, en gloed. Toch lijkt 't me bijna altijd nog als de uiterst ver gevoerde studies van een enorm geniale vent, maar nog niet zijn klare werk, maar 't is al zoo mooi. - Delang vind ik ook wel goed, Erens min, behalve hier en daar in de Warmoesstraat, maar van de meid, van 'n Amsterdamsche dienstmeid, zoo'n dingetje te maken is ongepermitteerd. - Laat 't 'm maar niet hooren: Looy vind ik een beetje vervelend en ten Brink eenig verneukt. Heb je Zuster Bertha al gelezen? Ik vind 't wel een goed boek en 'n goed Amsterdamsch boek, hier en daar wat lang en mat, met heele mooie stukken er tusschenin.
M.W. van der Valk aan Alphons Diepenbrock, december 1891
272
Jan Veth.
Een man van gelukkig gestel, die bekoord wordt door zwanenstaatsie en gratie van vlug vogelengevedert en pronk van bloemen en festoenen van ooft, en door wijde zomerluchten en forsche vegetaties en rijpe pracht in schakeeringen van waardig vrouwenschoon.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, december 1891
Ik denk niet dat het boekje [Dichters Verdediging] veel gelezen zal worden. Het is te nobel, te voornaam, te gedistingeerd, te mooi.
Frederik van Eeden in De Nieuwe Gids, december 1891
Maar in ernst, we moeten werken aan het instandhouden van de N.G., ieder op zijn manier, de N.G. in den ruimsten zin, zooals je zegt, alles wat niet gemeen is of meer dan dat in de N.G.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 21 december 1891
| |
| |
273
Percy Bysshe Shelley (1792-1822) Potloodtekening, naar een schilderij van George Clint.
274
| |
Afl. 3, februari 1892
R.N. Roland Holst wijst op De beteekenis van Derkinderens nieuwe muurschildering in onze schilderkunst en A. de Graaf bespreekt in dat verband de publicatie Derkinderens wandschildering in het Bossche stadhuis, door Jan Veth. Verscholen achter de naam Lieven Nijland schrijft Van Eeden een kritische beschouwing van eigen werk, Aan den heer Frederik van Eeden. L. van Deyssel geeft, onder de titel Jeugd, een autobiografisch fragment, gevolgd door korte prozaschetsen van Jac. van Looy, Delang en Frans Erens (Zeedijk). De discussie over kunst en socialisme wordt voortgezet in L. van Deyssel's Socialisme en Van der Goes' tweede Studie in socialisme: II, De leer en III, De taktiek, Alphons Diepenbrock vervolgd Melodie en gedachte en Jan Veth Hollandsche teekenaars, dat hij wijdt aan een album van Marius Bauer met tien litho's bij La Légende de Saint Julien l'Hospitalier, door Gustave Flaubert. Veth draagt dit artikel op ‘Aan A. Aletrino, die, nu zeven jaar geleden, mij de pracht leerde kennen van Flaubert's onvergelijkelijke vertelling.’
Ik heb deze week een stuk geschreven tegen mezelven onder den pseudoniem Lieven Nijland (L.N. ‘Ellen’) en dat door Jeanette Voorbeytel laten copieeren en versturen uit den Haag. Ik heb getracht het strengste oordeel over mijn publieke persoonlijkheid te vellen dat zonder grove onrechtvaardigheid geveld kon worden. Ik heb dit gedaan omdat ik vond dat het eens gebeuren moest, voor het publiek en voor mijzelven. En ik ben er zelf het beste toe in staat, om het scherp, hard en toch niet onrechtvaardig te doen. Ik wilde mijzelven overtuigen dat ik van een kritiek de onrechtvaardigheid en niet de hardheid hinderlijk vind. En ik heb er veel plezier in, geen spoor van gêne. Dit valt mij mee. Doch heel zuiver is 't misschien niet, omdat dit ten eerst mijn trots niet treft, die niet zou dulden dat een ander mij vernedert, maar wel dat ik het zelf doe. En ten tweede omdat er een zekere Schadenfreude bij komt. Want ik verkneuter me in de half vergenoegde, half meewarige gevoelens mijner vrienden. Ook heb ik al een voorsmaak van mijn satisfactie, als het eens uitkomt, wie L.N. is, en de gemengde gevoelens van verbazing, teleurstelling en admiratie die daardoor zullen ontstaan. Dat deugt natuurlijk niet. Doch een pseudoniem was noodzakelijk.
Frederik van Eeden in zijn dagboek, 3 januari 1892
275
P. Tideman (1871-1943), met wie Kloos kennismaakte op 23 februari 1892. Diezelfde maand was Tideman toegetreden tot de redactie van Propria Cures.
't Is wel raak, dat stuk van Nijland, maar toch erg belachelijk. Zoowat alles wat hij van v. Eeden zegt is terstond op hemzelf van toepassing. Bovendien vind ik het veel te slecht geschreven voor de N.G. en dan heelemaal wat is dat nu voor een stuk!
A. de Graaf aan Alphons Diepenbrock, 13 februari 1892
Ik geloof dat die Nijland Netscher is.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 17 maart 1892
| |
| |
276
Henriette van der Schalk (1869-1952) en haar man R.N. Roland Holst.
Deze nieuwe uiting was te verwachten, maar het bleef alleen maar de vraag, wie het eerst een definitief stuk abstracte schilderkunst zou geven.
R.N. Roland Holst in De Nieuwe Gids, februari 1892
Wij waren het denken al bijna afgewend, door het vele dat wij hebben gevoeld. En nu in eens Derkinderen, een heel gedachtenleven.
A. de Graaf in De Nieuwe Gids, februari 1892
Wat een heerlijk ding van van Deyssel over Socialisme. Er valt niets over te zeggen, het is eenvoudig zichzelf, heelemaal genoeg, het wil niet becritiseerd of geprezen worden, het wil er alleen maar zijn. Hij houdt van pauwen en regenbogen. Superb!
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 11 februari 1892
277
Gustave Flaubert (1821-1880). Caricatuur-portret door A. Lernot, 1869.
278
De door Andrew de Graaf besproken brochure van Jan Veth.
279
A.J. Derkinderen (1859-1925).
| |
| |
| |
Afl. 4, april 1892
Arij Prins opent met Harold. Scheppend proza ook van Jac. van Looy (Brugge) en Delang. P.L. Tak trekt zich de Armenzorg aan. Met Socialistische Aesthetiek (II) besluit Van der Goes de discussie over kunst en socialisme.
Er is te weinig copie, en nu den nood aan den man komt, schrijft Kloos mij briefjes (onder ons natuurlijk) en perst mij tot schrijven waarin ik niets geen zin heb.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf. 4 april 1892
280
Programma van De Joden. Tableaux-vivants uit het Oude Testament.
Je weet zeker dat we in de eerste week van April een feest geven op Pulchri Studio. Verwey maakt daar gedichten voor, die hij zelf komt voordragen. 't Feest zit n.m zoo in elkaar: Er worden tableaux vivants gegeven naar teksten uit het oude testament. Nu maakt Verwey bij ieder tableau een vers, dat de geschiedenis schetst, tot aan het oogenblik dat we op het tooneel laten zien, en nà ieder tableau een slotvers. Nu duren de pauzes minstens 16 minuten, waarvoor wij nog geen vulling gevonden hebben die artistiek en in harmonie met de verdere voorstelling is. Ons doel is een avond te geven zoo oorspronkelijk mogelijk en jij bent juist de man die er nog aan ontbreekt. Want mooier zou 't niet kunnen, dan een samenwerking te hebben van muziek, poëzie en schilderijen, alles van de ‘nieuwe lichters’.
Marius Bauer aan Alphons Diepenbrock. 11 maart 1892
| |
Afl. 5, juni 1892
Onder de titel La Conquête du Pain schrijft F.J. van Uildriks over het gelijknamige boek van de anarchist Pierre Kropotkine. Arij Prins begint de publicatie van Dragamosus. Frans Erens geeft Gedichten in proza. Van der Goes schrijft o.m. over Het goudvischje, drama in drie bedrijven van W.G. van Nouhuys, dat hij ‘vervloekt literair’ vindt.
281
W.G. van Nouhuys (1854-1914), geportretteerd door Jan Toorop.
282
P. Kropotkin (1842-1921). Russische vorst, maar tevens theoreticus van het socialisme.
| |
| |
283
De kunstzalen van Arti et Amicitiae, zoals ze er tot 1894 uitzagen.
284
Omslag van de catalogus van deze Keuze-tentoonstelling, waaraan de bezitter het jaartal 1892 heeft toegevoegd.
285
| |
| |
286
Willem Kloos en Hein Boeken.
Op 26 juni 1892 vond de opening plaats van de Keuze-tentoonstelling van Hedendaagsche Nederlandsche Schilderkunst, bijeengebracht door een comité van schilders en studenten, in Arti et Amicitiae, ter gelegenheid van de Lustrum-feesten der Amsterdamsche Universiteit, juni-juli 1892.
De poëten heb ik in de Jan v/d Heyden straat bezocht en niet in heel blijden staat gevonden. Ik vind het weemoedig om te zien hoe die 2 lui zich zitten dood te leven.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 15 juni 1892
| |
Afl. 6, augustus 1892
De oriëntalist Dr. G. van Vloten opent met De slag, een Arabisch aandoend verhaal. The Theory of Psycho-therapeutics was de titel van een voordracht, door Van Eeden gehouden op het congres voor experimentele psychologie te Londen, hier afgedrukt als Het beginsel der psycho-therapie. F.M. Wibaut schrijft, onder een aan Multatuli ontleend motto, over Eigendom en de maatschappelijke deugd der zedelijkheid; Dr. A. Aletrino over Het tegenwoordig standpunt der crimineele Anthropologie en der toerekenbaarheid. Jac. van Looy voltooit Gekken en Arij Prins vervolgt Dragamosus. Daarnaast korte prozaschetsen van Delang, (Zieke Prins), Frans Erens en G.K. van den Bosch (Bernard Canter). Alphons Diepenbrock vervolgt Melodie en gedachte. In de rubriek Kunst schrijft jan Veth o.m. over Jan Toorop op de keuze-tentoonstelling te Amsterdam.
287
Gerlof van Vloten (1866-1903), Oriëntalist; Conservator Oosterse handschriften te Leiden. Foto Willem Witsen.
| |
| |
288
J. Toorop, Jonge generatie. Schilderij, 1892.
289
Bernard Canter (1870-1956).
290
Jan Toorop. Foto Willem Witsen.
Hoogst merkwaardig is de Génération nouvelle. De conceptie aldus: Een jeugd-omgloord kind, het nieuwe geslacht, zit buiten in het laaie licht, tusschen weelde van vegetatie, waar alles brandend jong aan is. Achter het kindje staat, als een breedgewortelde levensboom, in zijn machtigen fatalen wringvorm, het groot natuursymbool, de tot treuren gedoemde kronkelwilg met zware rouwig neerhangende pluimen, - en onder den boog van den grimmigen takkenwrong heen, die vierig rood is als schelle koralen, wordt aan het opgetogen kind, gloeiend groen achter het snerpend karmijn van den boom, in een tropiesch wonderwoud om een zonderling diepen toover-vijver heen, de rijke mysterie-pracht eener verbeidde toekomst, ongerept kleurig geopenbaard.
Voorop, het moderne leven van actie: een spoorbaan met een telegraafpaal. Rechts daarbij, als teeken van het uitgezogen doode leven, een kaal-geschrompelde, afgeknotte, grauwe boomstam, waar nog een slang zich om slingert, en giftige beesten aan knagen en op nestelen aan den tronk. En links daartegenover een klimop-omlooverd huisje, kaduuk van dak, met ingevallen kozijnen, en een beschimmelde deur, waar de hengsels van uit hun verband geschud zijn, - door die half openstaande deur, binnen, als het oude geslacht: een weemoedige vrouw, die een verwelkte bloem nog op te houden tracht.
Jan Veth in De Nieuwe Gids. augustus 1892
A propos, een prachtig stukje van J. Hofker, Zieke Prins, dat heb ik al 10 keer gelezen. Hij heeft nu een rhythme in dit stukje, de 2 andere zijn weer in het vroegere straffe genre waar ik niet van houd.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 10 Augustus 1892
Ik vind die ‘Zieke Prins’ ook zoo bijzonder mooi. Er is nog nooit iets dergelijks in de N.G. geweest van grootsche menschelijkheid. Want het wordt mij soms wat te benauwd in de N.G., iets engs, grenzen, muren, ik voel een N.G. conventie van uitdrukken, van zien en van voelen, er bestaan N.G. ketterijen enz. (En dat bij mijn niet verflauwde bewondering en eerbied voor de N.G. kerels. Ik ben het volstrekt niet eens met Pans). En ik geloof niet dat dat ligt zooals jij schreef aan van Eeden en de politiek. Voor mijn gevoel ligt het aan niemand anders als aan Kloos die tevens de N.G. is, dus aan de N.G. zelf, en daar als Kloos ophoudt de heele N.G. wel kan ophouden geloof ik niet dat de N.G. zich verder vernieuwen zal.
A. de Graaf aan Alphons Diepenbrock, 4 september 1892
In Bussum heb ik ook nog bij de Wed. v. Gogh het heele huis vol van Vincenten gezien.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 10 Augustus 1892
|
|