| |
Zesde jaargang
Redactie: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos en P.L. Tak.
| |
Afl. 1, oktober 1890
De lectuur van Esoteric Buddhism, door A.P. Sinnet, geeft Van Eeden aanleiding tot beschouwingen Over de toekomst. Korte prozaschetsen van Delang en Frans Erens. Een brief van Dr. A. Pierson reageert op Looking Backward van Edward Bellamy, door Van der Goes vertaald onder de titel In het jaar 2000. Van Herman Gorter, aanwezig met de verzenreeks De dagen, bespreekt Kloos de bundel sensitivistische Verzen. Hij vindt Gorter ‘onze grootsten Nederlandschen poëet.’ Jan Veth bezocht de Vierde jaarlijksche tentoonstelling van de Nederlandsche Etsclub en staat nu o.m. stil bij Willem Witsen en Marius Bauer. Voor de tweede maal wordt door K. [Kloos?] Huet herdacht. Deze keer n.a.v. het tweede deel van de nagelaten Brieven.
In 't algemeen slechts kan men weten, dat kunst de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie moet zijn. Daarom is elk nieuw gearticuleerd geluid, dat een oer-mensch uitstiet, als hij erg door iets getroffen werd de allerzuiverste literaire kunst geweest, en die oer-mensch de allereerste kunstenaar ook.
Willem Kloos in De Nieuwe Gids, oktober 1890
233
Willem Kloos.
Foto Willem Witsen.
| |
| |
234
Willem Witsen, Onder het viaduct. Ets. 1890.
235
Willem Witsen, Waterloo-bridge. Ets, 1890.
Zijn plaat van het leeggeregende Trafalgarsquare () is in zijn sombere grootschheid een pakkende ets; maar heviger vind ik de kracht van Witsens bizondere personlijkheid in zijne ets van Waterloo-Bridge, waar de reusachtige olifantspooten der zware pijlers van de brug als massieve klonten kolendonkerte dreigend op ons aanvaren in knoestig gegoten ruigte, geteekend als met plotselinge hellekracht door een energiesch woeste vuist.
Bij Bauer het tegenovergestelde wel van Witsens stalen stelligheid, van zijn nadrukkelijke gespannen vastheid. Want in zijn werk treft ons allereerst een spiritueele radheid van doen, een van zelf zich laten gaan, zoo wonderlijk, dat men denkt aan het bedrijf van een toovenaar wiens vlugge hand, als door spitsvondige gnomen geleid een veelbeteekenend abrakadabra neerschrijft in fluweelige krassen vol illusie en pittoreske niet nader verklaarde webben van lijnen, die samen toch zoo wonderlijk juist den geest van zijn opgetogen indrukken doen kennen. De onrustige jonge Hagenaar, dien men de Duizend-en-één-nacht of een fantastiesche geschiedenis van de Kruisvaarders zou willen zien illustreeren, vond in dat bonte bedrijvige Constantinopel, in het rijke Oostersch overladen aanzicht dier stad van moskeeën, van met trappen oploopende, grillig uitziende straten, waar houten huizen op lange balken gestut een eind over de voorbijgangers heenhangen, in die levendigheid van Turken die in hun kaftans met fez of tulband op het hoofd in de café's buiten onder zeilen koffie zitten te drinken of narghileh rooken, een aanlokkelijk ongekend rijk van mysterieus gepeperd leven.
Jan Veth in De Nieuwe Gids, oktober 1890
| |
| |
236
Marius Bauer (1867-1932). Portrettekening door Jan Veth, gemaakt in de Haagse Hélène Villa van Philippe Zilcken en voorzien van de opdracht: ‘Aan mijn vriend Bauer.’ 13 Mrt. '94’.
De heeren in A'dam maken het goed; Kloos heeft in den tijd dat je hem niet zag vele standjes met v. Eeden en anderen gehad, maar met mij niet. Wat zei je wel van de Keizer aller Russen? De financies v/d N.G. zijn op de flesch geweest; Goes is geen penningm. meer, en Tak geeft geen cent omdat er niets is. Hein is gezond en gelukkig, maar kalm. Valk is dikwijls jolig. Looy gewoonlijk, die wordt niet ouder, Hein en Kloos wel. Ik heb van Witsen 12 etsen gekregen. De gesprekken met hen allemaal zijn niet meer zoo aardig als vroeger, minder vroolijk. Toch ging er vroeger niets boven onze avonden met ons tweeën, wat zeg jij nou. Die nachten als ik naar huis liep met een heet hoofd. De N.G. is ook ouder. Ze zeggen weinig stommiteiten meer en dikwijls hetzelfde. Maar het wordt met het echte er in toch hoe langer hoe beter, als ik me niet vergis. Wat is dat nu dood hè, dat begin-mooie: Demeter, Persephone, en de andere dingen, er is niets meer van over. Verwey, Kloos, Hein houden hun mond, dat ging niet, dat was niet erg genoeg. Iedereen voelt dat wat niet erg is, niet meer gaat. Je moet half dood gaan bij het maken, dan komt er wat. Pans.
Herman Gorter aan Alphons Diepenbrock, october 1890
237
Allard Pierson (1831-1896), vrijzinnig theoloog; sinds 1877 hoogleraar te Amsterdam in esthetica en letterkunde.
238
Edward Bellamy (1850-1898).
| |
Afl. 2, december 1890
Geopend wordt met twee prozabijdragen: Sint Margaretha van Ary Prins en Kinderen van Jac. van Looy, L. van Deyssel richt zich in Gedachte, kunst, socialisme, enz. tot Van der Goes. Van Eeden levert met Vincent van Gogh de eerste Nederlandse beschouwing over diens werk. In zijn nog steeds regelmatig verschijnende rubriek Nederlandsche politiek/Indrukken van den dag, overweegt P.L. Tak, nu Koning Willem III is overleden, de republiek als toekomstige staatsvorm voor ons land. In Vosmaer en de moderne Hollandsche literatuur verkleint Kloos Vosmaer's betekenis voor Jacques Perk, van wie een Bijlage twee onuitgegeven verzen bevat.
239
Carel Vosmaer.
| |
| |
240
Koning Willem III, geboren in 1817 te Brussel, overleed op 23 november 1890 in zijn paleis Het Loo.
241
R.N. Roland Holst. Omslag van de catalogus van de Van Gogh-tentoonstelling in het Panorama-gebouw te Amsterdam.
Van de Kroniek des Heeren Kloos ben ik onplezierig geworden. Ik wist nu dat hij Perk groot vindt en het hindert mij dat er van Vosmaer nu hij dood is, leelijke dingen worden verteld, terwijl de studie zelve dien onaangenamen indruk niet wegbliksemt. Kloos wist nu dat Vosmaer er niet achter was en mij raakt het niet. Perk zou het waarschijnlijk heel naar gevonden hebben, als hij dit gelezen had. Zijn het geen oude koeien, Karel? - Gij weet het - Ziet de studie er niet uit, alsof zij afgezaagd is? Ik wou dat Kloos nu over iets anders begon. Ik heb iets van een bezopen bidder, die bij den Minister op audientie komt.
Arnold Ising Jr. aan L. van Deyssel, 10 december 1890
Het eenige wat van Deyssel beweren wil - eigenlijk wil hij niets beweren - verdedigen - is zijn recht om het persoonlijke idee, dat hem heilig is evenals anderen hun gemeenschapsidee, te handhaven, het recht van zijn liefde, zijn vereering, zijn gedachte en begrip te stellen tegenover 't hunne. Meer niet, niet vijandig, als zwijgend protest eenvoudig. Jullie bent zoo, ik ben zoo.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 20 december 1890
| |
Afl. 3, februari 1891
In de discussie tussen Van der Goes en Van Deyssel over kunst en socialisme mengt zich nu ook Van Eeden met een beschouwing Over humaniteit. In de eerste van zijn Studies in socialisme geeft Van der Goes een antwoord aan L. van Deyssel: Over socialistische aesthetiek. Van de Boekbeoordeelingen neemt L. van Deyssel het leeuwedeel voor zijn rekening. Gorter's Verzen hebben hem ‘geweldig beroerd’, over Van Eeden's Ellen. Een lied van de smart is hij ‘ziels-verheugd’. Maar hierna rekent hij af met o.m. Liefde's dageraad en andere gedichten, door Edward B. Koster, Marfa. Sonnetten, door Frits Lapidoth, en met Jan ten Brink als schrijver van novellen. Met enkele versjes, Neuriïng geheten, is Verwey voor de laatste maal in De Nieuwe Gids aanwezig. Daarna volgen Verzen van Herman Gorter.
Als groot nieuws kan ik je schrijven dat sinds 10 dagen Wim en Hein geen spat meer drinken met zeer merkwaardige gevolgen van gezond zijn. Wim die vroeg opstaat, eet en werkt en slaapt, enfin 'n groote verandering. Als 't nu zoo duurt.
M.W. van der Valk aan Alphons Diepenbrock, 10 januari 1891
242
Frits Lapidoth (1861-1932).
| |
| |
243
Edward B. Koster (1861-1937).
Laat ons maar voor even veronderstellen, dat de heer Lapidoth het hoog-mondaine gevoel heeft voor bruine en blonde vrouwen-huiden, wijn-nuances, batist, satijn, kulinaire mengsels, paarden-osteologie, schilderijen, beeldhouwwerken, muziek, opium- en morfine-hersen-staten, gedichten, maatschappelijke en zielkundige vraagstukken, liefde, elegancie, konversacie en dans, - dan wordt hij, zoodra hij aan, aktief, aan literaire kunst gaat doen, een mensch van die onuitstaanbare soort die niet weten, dat het artistieke pas begint daar waar het hoogst-mondaine eindigt.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, februari 1891
244
Edward B. Koster's bundel Liefde's dageraad verscheen in 1890 te Deventer bij
Joh. H.W. Kremer.
Er komt een wezenloos mooi stuk van van Deyssel over Pans [Herman Gorter] en daar tusschendoor over Kloos, heelemaal heelemaal zooals ik het in den laatsten tijd zoo vreeselijk gevoeld heb, vooral over ‘Kind en God’, wat toch van alle verzen die er in de laatste jaren in Holland zijn, die zijn waar ik het meest van houd. - Niet zeggen aan de lui van de N.G. dat ik het stuk v. Deyssel bij Clausen al gelezen heb!
A. de Graaf aan Alphons Diepenbrock, eind januari 1891
Gorter zijn verzen zijn voor mij om óp te springen. () Want, ik wil het u wel zeggen, wat ik bedoeld had, dat Holland moest doen, dat heeft Gorter gedaan. Hij heeft het gedaan, ze staan er, ze staan er voor ieder te lezen.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, februari 1891
245
De eerste druk van Ellen. Een lied van de smart dagtekent van 1891.
Over Ellen ben ik ziels-verheugd. Met Ellen is Van Eeden in de Hooge Literatuur.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, februari 1891
| |
| |
| |
Afl. 4, april 1891
L. van Deyssel is driemaal present: met de prozasehets In de zwemschool; n.a.v. L'Argent door Emile Zola, met De dood van het naturalisme en met Boekbeoordeelingen. Opmerkelijk is de plotselinge aandacht van Kloos voor de Nieuwste Fransche Letteren, waaronder Maurice Maeterlinck, Paul Verlaine, Stéphane Mallarmé, maar ook de in 1870 overleden dichter van Les Chants de Maldoror, Comte de Lautréamont. Alphons Diepenbrock debuteert met zijn aan A.J. Derkinderen opgedragen artikel Over Verhulst. In Hollandsche teekenaars, I, waardeert Jan Veth als mooiste van J.P. Holswilder's prenten diens Opening van het Rijksmuseum. Aan Dr. W. Doorenbos draagt Kloos zijn Verleden, heden en toekomst op: zijn bijdrage aan de discussie over kunst en socialisme.
246
De door Van Deyssel in de zomer van 1886 bezochte Baden Zweminrichting, die hem vijf jaar later inspireerde tot In de zwemschool.
247
Paul Verlaine (1844-1896). Foto Willem Witsen.
248
Maurice Maeterlinck (1862-1949).
Hij stapte in de vlet en het joggie, in het tot grijs verkleurd boezeroen, roeide hem naar de zwemschool. Hij bleef staan om dat het maar zoo'n kort eindje was van de wal naar den steiger van het houten gebouw dat, alleen en los, als een soort van raar schip in de rivier stond; en ook om zich in de tegen de angst-zenuwachtigheid door hem aan-gewende kalmte zoo min mogelijk te bewegen. Hij stond op het achterwaards neêrgestrekt rechter been en had den rechter arm gekromd uit-gezet, de vuist op de heup omklemmend den knop van den wandelstok. Het linker been, met de ingeplatte knie, hing losjes gestrekt voor-uit, het bootjesvloertje bijna niet rakend.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, april 1891
| |
| |
249
Johannes Verhulst (1816-1891), invloedrijk dirigent en componist. In latere jaren stond hij afwijzend tegenover ‘modernen’ als Liszt, Wagner, Berlioz en Franck.
250
Alphons Diepenbrock. Foto Willem Witsen.
In de Nieuwe Gids v. April komt een artikel van mij over Verhulst. Om verschillende reden in 't belang van mijn carrière en ook een beetje om nog wat te verdienen, moet ik gaan schrijven over muziek. Later zal dat wel blijken of ik daar gelijk aan heb. Nu kan ik ook zulk een artikel nergens anders publiceeren als in de N.G. Niet dat ik het liever ergens anders zou willen maar ik zou het misschien liever daar niet in gezet hebben omdat Papa en Mama het misschien naar zullen vinden.
Alphons Diepenbrock aan A. de Graaf, 27 maart 1891
251
J.H. Holswilder's spotprent, Wijding van het Bisschoppelijk Paleis, genaamd 'het Rijksmuseum te Amsterdam’.
Van l. naar r.:
Jhr. Mr. Victor de Stuers, J.A. Alberdingk Thijm en P.J.H. Cuypers.
Is het prachtigste varken van deze eeuw [het naturalisme] wel dood?... Daar is het, daar douwt het ons met ons achterste, met zijn snorkenden snuit in den grooten, grooten, varkensstal, waar de kudden ruggen, steigeren, dommelen en woelen. Het is een kolossale verneukerij, vrienden-lief, het is een grap van ontilbaar zware afschuwelijkheid; die zwak is valt flauw, die zacht van aard is vlucht weg.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, april 1891
| |
| |
252
Begin van Van Deyssels opstel over De dood van het naturalisme.
| |
Afl. 5, juni 1891
Alkibiades, of over den eerbied is weer een sokratische dialoog van Charles M. van Deventer. Van der Goes plaatst kritische kanttekeningen bij Een vrouwetijdschrijt, n.a.v. de derde jaargang van De Hollandsche Lelie, Weekblad voor Jonge Dames, onder Hoofdredactie van Mevrouw S.M.C. van Wermeskerken-Junius. Gescheiden door Een entre-acte van Jac, van Looy staan twee prozaschetsen van Belang: Winter, opgedragen aan Herman Gorter, en Sensatie, F. Domela Nieuwenhuis gaat uitvoerig in op ‘Generaal’ Booth van het Heilsleger en zijn ‘plan’. Schrijvend over Nieuw Engelsch proza, reageert Van Eeden terloops op Kloos' Verleden, heden en toekomst, waarna Kloos antwoordt in Over dominee Hugenholtz en Frederik van Eeden. Van der Goes dringt aan op waakzaamheid jegens Het koningschap in Nederland.
253
Omslag van De Hollandsche Lelie, toen nog onder hoofdredactie van de oprichster, Van Deyssels zuster, Catharina Alberdingk Thijm.
| |
| |
254
F. Domela Nieuwenhuis.
255
Sophie van Wermeskerken-Junius (1853-1904), die als romanschrijfster meestal haar toevlucht nam tot de schuilnaam Johanna van Woude.
256
William Booth (1829-1912), oprichter van het Leger des Heils, tijdens een eerste openluchtbijeenkomst in Oost Londen.
Mevrouw Van Wermeskerken beschouwt de Lelietjes, zooals zij hare abonnéetjes noemt, als bestemd om geplukt te worden; de meisjes moeten trouwen, zegt zij.
Frank van der Goes in De Nieuwe Gids, juni 1891
Gister nog een briefkaart aan Kloos geschreven, waarin ik zei dat onze lieve Heer hem op zijn billen moest geven. Ik heb met hem aldoor moeite de overvloed van mijn woorden terug te houden. Ik voel alles zoo scherp en duidelijk, ik zie zijn arrogantie, zijn poseeren, zijn pedanterie zoo precies - dat ik moeite heb mij te bedwingen. Ik bedwing mij ook alleen omdat het mij vermoeit, omdat ik ander werk doen moet, en omdat ik mij wil oefenen in geduld en zelfverloochening.
Frederik van Eeden in zijn dagboek, 12 juli 1891
Onder de teekenen des tijds, die de aandacht trekken, behoort ongetwijfeld het Heilsleger. Een dolheid! - roepen sommigen. Echte humbug! - zeggen anderen. Zuivere centenklopperij - herhalen weer anderen. En toch vragen wij of een ernstig mensch tevreden kan zijn met die verklaring.
F. Domela Nieuwenhuis in De Nieuwe Gids, juni 1891
Jan Veth ergert mij dood. Dezer dagen haat ik hem. Een benepen en grof-ploertige burgermansziel die met mij om wil gaan als met zijn gelijke.
Frederik van Eeden in zijn dagboek, 9 juli 1891
| |
| |
| |
Afl. 6, augustus 1891
Ary Pins beschrijft Een koning. F. Domela Nieuwenhuis besluit zijn artikel over het Leger des Heils. Herman Gorter is nadrukkelijk aanwezig met Verzen, waaronder de tweeëndertig zogeheten ‘kenteringssonnetten’. Opnieuw schrijft Van Eeden Aan Willem Kloos, die hem in een kort naschrift onmiddellijk van repliek dient. Scheppend proza is er verder van Delang, L. van Deyssel en Frans Erens. Onder de titel Schilderkunst in Utrecht beschouwt Jan Veth werk van o.m. Derkinderen, Jan Toorop, Jan Eduard Karsen, Floris Verster, W.G. Dijsselhof en Marius Bauer.
‘Sint Margaretha’ en ‘Een Koning’ van Ary Prins zijn manjifieke korte kunstwerken van visie en stijl.
L. van Deyssel in De Nieuwe Gids, oktober 1891
De koning, alleen, in een stijf-hoogen zetel voor het open vensterluik. Achter hem in het kamerdonker, tusschen-achter ebbenzwart meubelglimmen, het nog-vaag-te-ziene heel-doffe-wijn-rood van een wandtapijt, waarop grauw-zijden vrouwenrondingen als platte nevelen.
Ary Prins in De Nieuwe Gids, augustus 1891
257
Eduard Karsen (1860-1941), met twee kinderen van Albert en Kitty Verwey-van Vloten.
Zoo'n polemiek als tusschen v. Eeden en Kloos is toch eigenlijk, dunkt mij, niet goed. Het verdriet mij te bedenken, dat mijn eerste stukje over Bellamy aan v.d. Goes van dezen twist zoo al niet de dadelijke aanleiding, dan toch de eerste aanloop is geweest.
L. van Deyssel aan P.L. Tak, 12 augustus 1891
258
Het verhaal Een koning door Arij Prins, werd in 1897 herdrukt in een gelijknamig boek waarvoor L.W.R. Wenckebach de band ontwierp.
259
G.W. Dijsselhof (1866-1924) viel vooral op als schilder van aquaria met vissen en planten. Foto Willem Witsen.
260
Jan Toorop (1858-1928) in het atelier van Witsen. Foto Willem Witsen.
|
|