Jacques Perk (1859-1881)
Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren als zoon van een predikant, die enige bekendheid had verworven als reisbeschrijver. Zijn tante Betsy Perk (1833-1906) was een toen veel gelezen schrijfster van romans. Kort voor haar dood gaf zij een biografie van haar neef uit, getiteld Jacques Perk, geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en portretten van den dichter (1902).
Van 1872 tot 1877 bezocht Perk de H.B.S. te Amsterdam waar hij les had van o.a. Dr. W. Doorenbos. Hij verliet de school zonder eindexamen en volgde privaatlesssen in de klassieke talen teneinde toelating te verwerven tot de universiteit hetgeen tenslotte gelukte. Studeerde enige tijd rechten.
Op een reis met zijn ouders naar de Ardennen leerde hij Mathilde Thomas kennen, een jonge echter reeds verloofde vrouw. Inmiddels had Perk enige malen de donderdagavond- bijeenkomsten ten huize van prof. J.A. Alberdingk Thijm bezocht, stond hij in correspondentie over zijn eerste verzen met Carel Vosmaer en had hij de kennismaking hernieuwd met een mede- leerling van de H.B.S., Willem Kloos, die zelf zojuist als dichter gedebuteerd had. Deze liet hij een reeks sonnetten lezen, geschreven naar aanleiding van de verering, vanuit de verte, voor Mathilde. Bij het schrijven had hij invloeden ondergaan van Duitse romantische sonnettendichters, van Dante en Petrarca en van de Keats-vertaler Warner Willem van Lennep (1833-1903), wiens Hyperion-vertaling en Opvattingen over het jambische vers ook andere jonge dichters bijzonder zouden treffen.
Kort voor zijn dood, hij had inmiddels definitief met Kloos gebroken, verscheen nog Iris, naar Shelley's The Cloud, dat hij schreef voor Joanna Blancke, zijn laatste liefde. Na Perks vroege dood rangschikte Kloos diens dichterlijke nalatenschap nogal eigenmachtig en verzorgde hij met Vosmaer de uitgave ervan in 1882.
51
Jacques Perk, ongeveer 20 jaar oud.
52
De vader van Jacques Perk, de predikant en publicist M.A. Perk (1834-1916).
Hij was de eenige mensch, dien ik oprecht en meer dan voorbijgaande heb liefgehad. Wij waren ook de eenigen, die met elkander overweg konden, en elkander begrepen: wij stonden overigens geïsoleerd. Totdat de dwang der omstan-