Jacobus van Looy (1855-1930)
Geboren te Haarlem werd Van Looy op zijn vijfde jaar ondergebracht in het Burgerweeshuis (tegenwoordig Frans Halsmuseum). Na werkzaam te zijn geweest als letterzetter en schilderknecht werd hij in 1887 in staat gesteld de Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam te bezoeken waar hij een sterke invloed onderging van zijn leraar August Allebé. In 1884 verwierf hij, samen met J. Dunselman, de Prix-de-Rome met zijn schilderij ‘Elia op de berg Karmel’. Hierna volgden reizen naar Italië, Spanje, Marokko. Nog voor zijn terugkeer in Nederland (februari 1887) had hij tweemaal meegewerkt aan De Nieuwe Gids. Tot en met de voorlaatste aflevering zou hij trouw blijven meewerken. De bundel Proza (1889), geïllustreerd met reisschetsen van eigen hand, en de roman Gekken (1892) bestaan nagenoeg geheel uit eerder in De Nieuwe Gids verschenen bijdragen.
In 1892 huwde Van Looy de voordrachtkunstenares Titia van Gelder, met wie hij zich in 1894 te Soest zou vestigen.
26
Briefkaart aan Frederik van Eeden, afgestempeld te Amsterdam, 1 oktober 1884.
27
Jacobus en Titia van Looy. Foto Willem Witsen.
28
Jacobus van Looy, geportretteerd door Willem Witsen, september 1891.
Wil je nu nog iets van Holland hooren en van de vrienden? Allebé sprak mij op straat aan om te vragen of ik iets van je gehoord had. Veth heeft mij trouw je berichten laten lezen. Witsen komt met Sam [Arnold Aletrino] bij Chap [van Deventer] muziek maken, trio's voor cel, viool en piano met Veth, Kloos en mij tot publiek. Ik ga nu zeker eens naar Witsen toe bij den eerste besten mooien voorjaarsdag. De sneeuwklokjes kijken in Haarlem overal uit den grond, witte kelkjes met groene randjes, ze hangen zoo bevallig aan hun slanke steekjes en zien bedeesd naar den grond.
Frederik van Eeden aan Jacobus van Looy, Amsterdam 16 maart 1885
Vandaag heb ik op de Ponte Rialto een vette kalkoen, 4 franc, gekocht, die ik met mijn huisgenooten oppeuzelen zal, in feestelijke stemming, 't Is hier geducht koud en sinds gisteren vriest het; die arme Italianen. Eergisteren werd ik verrast door een massa sneeuw. De kerk San Marco zag eruit als een groot suikerwerk. Als alles goed gaat, komt er in de volgende aflevering der Nieuwe Gids een Zolaïstische beschrijving van dat buitenkansje hier.
Jacobus van Looy aan August Allebé, Venetië, 12 december 1885
Eens dat ik hem toevallig tegenkwam op den Nieuwendijk, waren wij blij elkander te ontmoeten en ik zei, dat hij met mij mee zou gaan om een glas bier te drinken. Ik had er altijd plezier in hem te verbazen, want dat uitte hij op een hevige en kinderlijke wijze. Nu wist ik, dat in de Kolksteeg in een klein café Berliner-Kühle-Blonde werd geschonken. Wij gingen daarheen, ik riep den waard en bestelde er twee. Toen de man aankwam met de groote bokalen, die daarvoor noodig zijn, was Kobus geweldig verwonderd, want hij kende dien drank niet en toen het zich ontwikkelend schuim de bokalen ging vullen, begon hij luid te lachen en riep: ‘Wat gaat er nu gebeuren?’
Frans Erens, Vervlogen jaren