Marcellus Emants (1848-1923)
Geboren te Voorburg als zoon van een kantonrechter. Na het Gymnasium te DenHaag een onvoltooide studie in de rechten te Leiden. Met zijn vriend F. Smit Kleine redigeerde hij het tijdschrift Quatuor (1869-1871), vervolgens Spar en Hulst en tussen 1875 en 1880 met Smit Kleine en J. van Santen Kolff, fervent Zola-propagandist, De Banier. De mythologische epische gedichten Lilith (1879) en Godenschemering (1883) riepen vanwege hun goddeloos pessimisme weerstand en bestrijding op, o.a. van de zijde van De Gids. De bundel Monaco (1878) bevat novellen uit de wereld van de speeltafel; in Een drietal novellen (1879) toonde hij zich een aanhanger van Zola.
Verder is Emants in deze tijd schrijver van een groot aantal reisbeschrijvingen (Zweden, Egypte, Spanje), toneelstukken, waaronder ook historische drama's, novellenverzamelingen en romans, waarvan vooral Een nagelaten bekentenis (1894), het psychologisch zelfportret van een dégeneré in een mislukt huwelijk bekend zou blijven.
Zijn sombere levensbeschouwing vond hij vooral terug in het werk van de Duitse filosoof Schopenhauer. Grote bewondering had hij ook voor de Russische romancier I. Toergenjew voor wie hij aandacht vroeg in het tijdschrift Nederland, 1880; in mindere mate kon hij meegaan in de algemene bewondering van de jongeren voor Richard Wagner wiens werk hij in Bayreuth hoorde en zag. De woordkunst van enkele Tachtigers is aan hem voorbij gegaan; het is vooral in de dichter dat Kloos en Verwey de wegbereider van de nieuwe poëzie zagen.
Wat Hollandsche boeken betreft heb ik erg veel van de Camera Obscura gehouden.
Marcellus Emants. 1909
Ik heb een zwak voor Emants, uit mijn jongens-jaren, en hij is toch beter dan de andere lui van zijn geslacht.
Willem Kloos aan L. van Deyssel, 15 februari 1888
Op een goeie dag heb ik iets gemerkt van de beweging van '80. Die interesseerde me in het begin niet heel erg. Wat ik er van las....nu, het meeste lokte me al heel weinig. Maar naarmate ik er in kwam, trof ik er enkele dingen aan die ik heel mooi vond. Het afbrekende vond ik mooier dan het opbouwende. En daar las ik me opeens dat ik was de Johannes de Dooper van de nieuwere literatuur. Toen heb ik verbaasder gestaan dan ooit. Ik was mij niet bewust, iets nieuws te hebben geprofeteerd of ingeleid. Ik heb doodeenvoudig geschreven wat zich aan mij opdrong. Nooit aan nieuwe richting, zelfs niet aan richting gedacht. Het kan wel zijn dat ze gelijk hadden.
Dat idée dat het verdriet of de slechte afloop of wat men kan noemen het pessimistische in de zaken: sterk overheerscht het optimistische, en dat het goeie een moment is dat toch weer slecht eindigt. () Stel dat we de balans van het leven opmaken en we vinden een batig saldo aan wat de Duitscher noemt Lust, dan vind ik voor dat geval het idée van den ons steeds bedreigenden dood, van het onvermijdelijk moeten scheiden van de ‘Lust’, zoo verschrikkelijk dat dit optimisme me nog pessimistischer lijkt dan mijn pessimisme.
Marcellus Emants, 1909
23
De strijd over Lilith. Spotprent, voorzien van het onderschrift ‘Das ewig weibliche zieht uns hinan', verschenen in de Nederlandsche Spectator van 1879. Geheel links J.A. Alberdingk Thijm, auteur van de brochure De ‘Lilith’ van den heer Marcellus Emants, eene beoordeeling (1880).
24
Marcellus Emants, geportretteerd door H.J. Haverman, 1897.
25
Marcellus Emants, 24 mei 1880.