| |
| |
| |
‘In gesprek met de vorigen’
Potgieter en Beets zijn ontegenzeggelijk de hoofden van het afgeloopene tijdvak (...) Beets gaf ons het realistische gedeelte zijner Camera en eenige naïve liederen, tot een altijddurend bezit; de zooveel rijkere en forschere Potgieter liet ons een schat van studiën in proza en verzen achter.
Willem Kloos. 1885.
2
E.J. Potgieter (1808-1875).
Ziehier de vier besten die ik gekend en gezien heb: Douwes Dekker, Busken Huet, Vosmaer, van Vloten. (...) Van allen scheen mij Huet de verstandigste, Douwes Dekker de artistiekste.
Frederik van Eeden, 1887
Huet was niet Huet, maar hij was de Heer Huet. Huet was hartstochteloos. Hij bewondert niet, hij verafschuwt niet, hij bemint niet. Hij keurt goed, hij keurt af, hij prijst, hij laakt, hij waardeert. Hij schrijft over de Venus van Milo en over Dante in eenzelfden stijl als over, vergeef 't woord, den Heer Beets en den Heer Ten Kate.
Lodewijk van Deyssel, 1888
3
J.J.L. ten Kate (1819-1889).
O Beets, wat zijt gij groot!
Als God het niet verbood,
Dan zou ik u aanbidden...
Nu laat ik dat in 't midden
Die hupp'lend in het priesterkleed,
Den lusthof onzer taal betreedt,
Cornelis Paradijs, Grassprietjes, 1885
Huet, wel geen kunstenaar en geen groot kritikus, maar de eenige verstandige letterkundige in een heel gezelschap domme lieden. Maar wat al de overigen betreft, wij schudden de handen van ons af, die zij op onze schouders mochten leggen, en schoppen er tegen zoo zij ze ons wilden reiken en spuwen op hun gedachten en lachen met hun begeestering.
L. van Deyssel, Nieuw Holland
Er is niet één dichter van de oudere generatie in ons vaderland, die, in een mate als Hofdijk, ontvankelijk is geweest voor de schoonheden van Hollandsche landschappen en Hollandsche luchten (...)
L. van Deyssel, 1886
De twee Hollandsche schrijvers, waar ik de grootste hekel aan heb, zijn Vosmaer en Multatuli. Huet en Emants acht ik. De rest is mij onverschillig.
L. van Deyssel aan Frederik van Eeden, 21 november 1888
Vosmaer is iemant, die op gewone burgermenschen, die niets af-weten van literatuur en zich een soort van fijn-proevers gelooven, den indruk maakt van een bizonder fijn en hoogstaand schrijver te wezen.
L. van Deyssel, Nieuw Holland
Meer intellectueel dan sensationeel... Zóó is Vosmaer, en dit onderscheidt hem van de moderne kunst.
Willem Kloos, 1887
Beets, ten Kate, enz. zijn predikanten, die met de eigenlijke literatuur niets te maken hebben.
L. van Deyssel, Nieuw Holland
4
Mr. Carel Vosmaer (1826-1888).
| |
| |
Als er één Hollander van vóór mijn geslacht is, dien ik voel te beminnen, dan is hij 'et.
L. van Deyssel, Over Multatuli. 1888
Multatuli is dood. Er zijn veel jaren geweest, veel te veel, waarin ik, lang en lang, honger had. Toen werd mijn ziel dor, als grond in de zomer, ik liep rond dof en moe, als een hongerig wild dier, zoekend of er nergens wat was dat ik kon eten. Toen was mijn ziel bijna gestorven. Zoo verdorde ze en hongerde ze. Het is niet van veel belang ik ben maar een uit duizend.
Maar toen is hij gekomen om mij voedsel te geven en heeft mijn ziel behouden. En lang heb ik toen achter zijn voeten geloopen, waar hij ging en ik heb hem liefgehad als een hond den man die hem zijn eten geeft.
Herman Gorter aan zijn verloofde, 1887
Tusschen het verlies van Busken Huet en van Multatuli (1887) en het heengaan van Pierson ligt, in 1889, de dood van Alberdingk Thijm. Natuurlijk wisten zijn geestverwanten beter te zeggen, wie en wat hij was geweest; maar dat zij hem een grootere bewondering toedroegen zal niemand hebben kunnen zeggen, die bij de opstellen aan zijn nagedachtenis gewijd, het artikel had gelezen door den schrijver van deze bladzijden bijgedragen.
F. van der Goes, Litteraire herinneringen
5
Allard Pierson (1831-1896), godgeleerde, wijsgeer en aestheet, geportretteerd door Jan Veth.
Johannes van Vloten blijft in onze negentiende eeuw een der beste proza-schrijvers der Nederlandsche taal. Lang vóór het verschijnen van de Nieuwe Gids munt zijn eruditie uit door voortreffelijken smaak. Wanneer ik zijn naam ergens las, werd altijd mijn opmerkzaamheid getrokken. Ik las alles wat hij had te zeggen, zonder ooit iets over te slaan.
Frans Erens, Suggesties
6
Dr. Johannes van Vloten (1818-1883).
7
Multatuli, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker (1820-1887).
8
Conrad Busken Huet (1826-1886).
| |
| |
9
Mr. J.N. van Hall (1840-1918).
Die akelige van Hall van de Gids met zijn rijks-koekkebakkersgezicht.
Alphons Diepenbrock aan zijn zuster Lidwina, 12 december 1890
Wanneer men menschen leest, zoo als den Heer v. Hall, kroniekschrijver van den Gids, valt 't u op, als vogelenpoep op uw jaskraag, dat de man, al citeert hij ook Zola of Mallarmé, niets voelt van wat die menschen schrijven, volstrekt niet weet wát nu en waaróm dat en dat mooi is in die schrijvers.
L. van Deyssel, Nieuw Holland
Ik herinner mij goed, dat ik toen [1883, 1884] met Kloos sprak over Huet; hij antwoordde mij: ‘Die is niets’. Ik opponeerde toen: ‘Maar de stijl dan?’ Daarop antwoordde hij alleen met een schouderophalen.
Frans Erens, Vervlogen jaren
Huet (...) is dat tijdvak zelf. Bijna een vierde eeuw lang heeft hij elk nieuw literair verschijnsel van zijn land voor zijn rechterstoel gedaagd en vonnis gesproken zonder onderscheid des persoons.
Willem Kloos, 1885
Huet leefde in een tijdperk der nederlandsche letterkunde, híerdoor eigenaardig, dat geen der letterkundigen den moed had een mensch te zijn en geen de eigenschap van een kunstenaar te wezen. Behalve Multatuli, de mensch, die een enkele maal eenigszins artiest werd door de kracht van zijn mensch-zijn.
Lodewijk van Deyssel, 1888
10
Jan ten Brink (1834-1901).
11
H.J.A.M. Schaepman (1884-1903), geportretteerd door Jan Veth.
De brieven van Multatuli 2e reeks. Ach! wat een kind! - Het is treurig en vervelend. Het is toch maar een goedkoope volksuitgaaf van een genie. Geen geduld, geen menschenkennis, geen wereldwijsheid, geen hooge humiliteit. Alleen weekhartigheid, eloquentie, moed en oorspronkelijkheid.
Frederik van Eeden in zijn dagboek, 2 februari 1891
Achter en boven haar [nl. de generatie van 1880] staat de reuzenfiguur van Douwes Dekker, wiens woorden zestien jaar lang als een moker rondvlogen door ons literair en politiek en maatschappelijk leven, sarrend of dreigend, kneuzend of verpletterend.
Willem Kloos, 1885
(over Jan ten Brink)
Hij is in de letterkunde de type van den Belgischen handelsreiziger oftewel commis-voyageur.
L. van Deyssel, Nieuw Holland
Pol de Mont is de Jan ten Brink van België maar met veel meer talent, dunkt mij.
Willem Doorenbos aan Willem Kloos, 22 maart 1890
12
Jozefus Albertus Alberdingk Thijm (1820-1889) als spreker. Tekening door Johan Braakensiek in het weekblad De Amsterdammmer, 24 maart 1889.
|
|